ECLI:NL:GHAMS:2019:3083
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid hoger beroep in civiele procedure met betrekking tot vordering hoofdsom en rente
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van de appellante, een besloten vennootschap naar Italiaans recht, in haar vordering. De appellante was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 19 december 2018 was gewezen. De zaak betreft een vordering tot betaling van een hoofdsom van € 12.086,94, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter had in het bestreden vonnis overwogen dat de appellante haar vordering had verminderd tot € 143,37, maar dat er ook rente van meer dan € 6.000 werd gevorderd over de oorspronkelijke hoofdsom. Het hof oordeelde dat, ondanks de vermindering van de hoofdsom, de totale vordering inclusief rente meer dan € 1.750 bedroeg, waardoor de appellante ontvankelijk was in haar hoger beroep. Het hof verwees de zaak naar de rol voor het nemen van een memorie van grieven door de appellante.