ECLI:NL:GHAMS:2019:3277

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2019
Publicatiedatum
9 september 2019
Zaaknummer
23-004408-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, gepleegd op 8 maart 2017 te Amsterdam. De verdachte heeft de aangever bedreigd met de woorden dat hij een geweer in zijn kamer had en dat hij de aangever dood zou kunnen maken. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete en een voorwaardelijke taakstraf. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straffen gevorderd, maar het hof heeft de straf opgelegd op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging en heeft de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en 20 dagen hechtenis, met een voorwaardelijk gedeelte. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004408-18
datum uitspraak: 9 september 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-659072-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1952,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 augustus 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 08 maart 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte,
 voornoemde [slachtoffer] in zijn woning binnen gelaten en/of
 (vervolgens) op dwingende toon tegen voornoemde [slachtoffer] gezegd dat hij op de bank moest gaan zitten en/of
 voornoemde [slachtoffer] (dreigend) de woorden toegevoegd: "Ik heb een geweer in mijn kamer liggen", in elk geval woorden van gelijke strekking, waarbij hij, verdachte, met zijn vingers een gebaar maakte van een pistool en/of
 voornoemde [slachtoffer] belet om naar de deur van de woning te lopen door tussen voornoemde [slachtoffer] en de deur te gaan staan en/of
 tegen voornoemde [slachtoffer] gezegd dat hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] dood zou kunnen maken en/of
 de deur van zijn woning op slot gedraaid met sleutels en/of (vervolgens) die sleutels weggegooid, waardoor voornoemde [slachtoffer] werd belet de woning te verlaten en/of
 voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Dan moet ik je maar dood maken", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Daartoe heeft zij – kort weergegeven – aangevoerd dat sprake is van onvoldoende wettig bewijs aangezien het bewijs alleen kan volgen uit de aangifte en de WhatsApp berichten, terwijl die van dezelfde bron afkomstig zijn. Bovendien geven die WhatsApp berichten naar hun inhoud onvoldoende steun aan het bewijs van de tenlastegelegde bedreiging.
Anders dan de raadsvrouw, is het hof van oordeel dat de inhoud van de aangifte, voor zover tot het bewijs gebezigd, voldoende steun vindt in de inhoud van de door de aangever per WhatsApp verzonden berichten en in de verklaring van de verdachte. In zoverre is geen sprake van bewijs dat slechts uit één bron afkomstig is. Het hof heeft uit de gebezigde bewijsmiddelen tevens de overtuiging bekomen dat de verdachte het ten laste gelegde, voor zover hierna bewezen verklaard, heeft begaan.
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 maart 2017 te Amsterdam, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] in zijn woning binnen gelaten en vervolgens op dwingende toon tegen [slachtoffer] gezegd dat hij op de bank moest gaan zitten en [slachtoffer] (dreigend) de woorden toegevoegd: "Ik heb een geweer in mijn kamer liggen", in elk geval woorden van gelijke strekking, waarbij hij, verdachte, met zijn vingers een gebaar maakte van een pistool en tegen [slachtoffer] gezegd dat hij, verdachte, [slachtoffer] dood zou kunnen maken en [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Dan moet ik je maar dood maken", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 750,00 en een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 30 uren, te vervangen door 15 dagen hechtenis met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht door bedreigende woorden tegen het slachtoffer te uiten. Het slachtoffer kwam als nietsvermoedende collectant bij de verdachte aan de deur, werd binnengelaten en heeft vervolgens angstige momenten beleefd. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte toen hij dit feit ruim twee jaar geleden beging en het gegeven dat de verdachte inmiddels weer het benodigde evenwicht in zijn leven heeft hervonden en er zich verder, blijkens een uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 augustus 2019, geen incidenten meer hebben voorgedaan.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof acht het feit te ernstig om te volstaan met een geldboete, als bepleit door de raadsman.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.800,00, bestaande uit materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij tot dezelfde beslissing komt als de rechtbank.
De verdediging heeft de gehele vordering van de benadeelde partij betwist. De gevorderde schadeposten zijn niet onderbouwd met stukken, aldus de raadsvrouw.
Het hof zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding, omdat de vordering niet is onderbouwd en ook overigens niet kan worden vastgesteld in hoeverre het gaat om rechtstreeks door het strafbare feit geleden schade. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. M.L.M. van der Voet en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van
A. Ivanov, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 september 2019.
mr. H.A. van Eijk en mr. B.A.A. Postma zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]