In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1965 in de Bondsrepubliek Duitsland, was aangeklaagd voor poging tot zware mishandeling van een 86-jarige vrouw. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door met haar fiets tegen de vrouw aan te rijden. De feiten vonden plaats op 9 maart 2015 in Zuidoostbeemster. Tijdens de zitting in hoger beroep op 30 augustus 2019 heeft het hof de verklaringen van de aangeefster en getuigen gehoord. Het hof oordeelde dat de verdachte zich zonder duidelijke aanleiding gewelddadig had gedragen, wat leidde tot de val van de aangeefster en een gebroken hand. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel voor de aangeefster had aanvaard.
Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde feiten, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De op te leggen straf is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waaronder de artikelen die betrekking hebben op poging tot zware mishandeling.