ECLI:NL:GHAMS:2019:3340

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2019
Publicatiedatum
13 september 2019
Zaaknummer
23-002981-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met afwijzing beroep op noodweerexces en voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van poging tot zware mishandeling, gepleegd op 31 maart 2018 te Purmerend. De verdachte heeft de aangever met een stok op het achterhoofd geslagen, waarbij de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf, maar de verdachte heeft hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, inclusief de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. De verdediging voerde aan dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer of noodweerexces toekwam, maar het hof oordeelde dat er geen sprake was van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding op het moment van de geweldshandeling. De aangever was al van de woning weggelopen toen de verdachte hem sloeg, waardoor het beroep op noodweer werd verworpen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling en heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week, met de bepaling dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Daarnaast heeft het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002981-18
datum uitspraak: 13 september 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 augustus 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 15-109634-18 en 15-065508-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1956,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 augustus 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij, op of omstreeks 31 maart 2018 te Purmerend, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een stok/plank, in elk geval een hard voorwerp, op/tegen het (achter)hoofd, althans tegen het lichaam, heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij, op of omstreeks 31 maart 2018 te Purmerend, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een stok/plank, in elk geval een hard voorwerp, op/tegen het (achter)hoofd, althans tegen het lichaam, te slaan;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De verdachte heeft door het slaan met een stok op het achterhoofd van de aangever bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Immers, het hoofd is een vitaal en kwetsbaar deel van het (menselijk) lichaam dat, gelet op het geconstateerde letsel, met kracht door de verdachte is geraakt. Het hof acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primairhij, op 31 maart 2018 te Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, [slachtoffer] met kracht, met een stok, tegen het achterhoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer, dan wel op noodweerexces toekomt. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de dreigende, intimiderende houding van aangever, het door de aangever intrappen van de ruit en zijn poging de woning in te gaan, samen met het grijpen naar de broeksband door de aangever, maken dat er sprake is geweest van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding.
Het hof stelt voorop dat een beroep op noodweer(exces) kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waar onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zodanige aanranding.
Het hof gaat op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 31 maart 2018 is bij de woning van de verdachte een conflict ontstaan tussen de verdachte en de aangever. De aangever wilde – zoekend naar zijn vriendin – de woning van de verdachte betreden. De verdachte wilde niet dat de aangever zijn woning betrad en sloot daarom de deur. Daaropvolgend heeft de aangever de onderste ruit van de voordeur van de verdachte ingetrapt. Om de aangever weg te jagen bij zijn woning heeft de verdachte vervolgens een stok uit de paraplubak bij zijn voordeur gepakt, de deur opnieuw geopend en de aangever op zijn hand en achterhoofd geslagen. Over deze geweldshandelingen heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verder verklaard dat hij, in zijn herinnering, een aantal stappen uit zijn woning heeft gezet – de galerij op – om met de stok die klap(pen) aan de aangever te geven.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat de aangever reeds van de woning wegliep toen de verdachte hem sloeg. Zo er al op enig moment sprake zou zijn geweest van een noodweersituatie, is niet aannemelijk geworden dat die situatie nog voortduurde op het moment dat de aangever van de verdachte wegliep. Aldus is het hof van oordeel dat er toen voor de verdachte geen noodzaak tot verdediging bestond en dat het beroep op noodweer derhalve moet worden verworpen.
In vervolg op hetgeen hiervoor ten aanzien van het beroep op noodweer is overwogen, overweegt het hof ten aanzien van het subsidiaire beroep op noodweerexces het volgende.
Niet aannemelijk is geworden dat de verdachte toen hij de aangever op zijn achterhoofd sloeg, handelde onder invloed van een dusdanig hevige gemoedsbeweging, dat hem een geslaagd beroep op noodweerexces zou kunnen toekomen.
Derhalve zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde of de verdachte uitsluiten, zodat het bewezenverklaarde en de verdachte strafbaar zijn.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg (subsidiair) bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte met een geslaagd beroep op noodweer integraal zal worden vrijgesproken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling, waarbij de verdachte de aangever met een stok op diens achterhoofd heeft geslagen, met een flinke wond tot gevolg. De omstandigheden waaronder de verdachte tot zijn handelen is gebracht, het grote aandeel dat aangever in het conflict heeft gehad en de slechte gezondheidstoestand van de verdachte brengen het hof ertoe een zeer beperkte en geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging (15-065508-17)

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 17 augustus 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf zal worden afgewezen.
Het hof acht, hoewel het anders dan de advocaat-generaal komt tot een bewezenverklaring, termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst afde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 3 juli 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 17 augustus 2017, parketnummer 15-065508-17, voorwaardelijk opgelegde een gevangenisstraf voor de duur van 7 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. R.D. van Heffen en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
13 september 2019.
mr. B.A.A. Postma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]