2.3.In het rapport inzake het ingestelde boekenonderzoek (zie ook 3 van de rechtbankuitspraak, hierna ook het controlerapport) van 13 oktober 2016 is onder meer het volgende opgenomen:
“6.7.1.
Ingehuurde derden
(…)
Tevens huurt de werkgever regelmatig de éénmanszaak [A] In. Dit om de pieken
op te vangen. De eigenaar van [A] is de heer [Z] (BSN [nummer] ).
De onderneming staat bij de Kamer van Koophandel ingeschreven onder nummer
[KVK-nummer] . De werkzaamheden zoals deze staan geregistreerd bij de KvK zijn:
Grootformaat printen, sportdoeken, sportreclame, sportkleding, toernooishirts,
reclamedoeken/borden. Logistieke onderhoud- en beheerdiensten. De onderneming
is volgens de KvK gevestigd in de plaats Benschop. De werkzaamheden die de heer
[Z] bij [X] uitvoert bestaan uit zeefdrukwerkzaamheden.
Over de jaren 2011 en 2012 is er geen VAR (Verklaring arbeidsrelatie) aanwezig. Met
betrekking tot het jaar 2013 is de heer [Z] In het bezit van een VAR-ROW
(Resultaat overige werkzaamheden). De VAR-ROW heeft geen betekenis voor de
beoordeling van een eventuele dienstbetrekking.
In de jaren 2014 en 2015 was de heer [Z] in het bezit van een VAR-WUO
(winst uit onderneming). De werkzaamheden die op de VAR-WUO worden genoemd komen
niet overeen met de werkzaamheden die de heer [Z] bij [X] uitvoert.
Dat betekent dat de VAR-WUO over de jaren 2014 en 2015 geen betekenis heeft voor
de werkzaamheden die de heer [Z] bij [X] uitvoert.
De werkzaamheden die de heer [Z] bij [X] (hierna ook: de werkgever)
uitvoert betreffen zeefdrukwerkzaamheden. Voorheen had de werkgever een eigen
zeefdrukker in vaste loondienst maar die raakte op een gegeven moment
arbeidsongeschikt en kwam niet meer terug. Op dat moment had de werkgever te
maken met een capaciteitsprobleem. Op het moment dat de eigen zeefdrukker
arbeidsongeschikt werd, werd een andere functionaris (een beletteraar) binnen de
onderneming, omgeschoold tot zeefdrukker. Deze werknemer moest op dat moment
dus twee functies bekleden totdat het op een gegeven moment te druk werd.
Om toch aan de opdrachten te kunnen voldoen moest er iemand worden ingehuurd
om de zeefdrukwerkzaamheden op te vangen. Via een klant kwam de werkgever in
aanraking met de heer [Z] .
Tussen [X] en de heer [Z] zijn mondelinge afspraken gemaakt. Zo is er
bijvoorbeeld een uurloon afgesproken.
Er moet worden beoordeeld of de heer [Z] (hierna ook: betrokkene) in een
dienstbetrekking werkzaam is bij [X] En of er als gevolg hiervan
loonheffingen moeten worden ingehouden en afgedragen.
Indien hierna gesproken wordt van ‘verzekeringsplicht’ wordt hiermee tevens
‘inhoudingsplicht’ volgens de Wet op de loonbelasting bedoeld.
Verplicht verzekerd is degene die is aan te merken als werknemer in de zin van de
ZW/WW/WIA en Wet op de Loonbelasting. Volgens artikel 3 ZW/WW/WIA en artikel
2 Wet LB is een werknemer een natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in
privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat. Van een
privaatrechtelijke dienstbetrekking is sprake indien er sprake is van de volgende 3
elementen:
- Verplichting van de opdrachtgever om loon te betalen;
- Verplichting van de opdrachtnemer om persoonlijk de arbeid te verrichten;
- Gezagsverhouding tussen opdrachtgever en opdrachtnemer.
Loon en arbeid
Aan de eerste twee voorwaarden wordt zonder meer voldaan. Er is een uurloon
afgesproken welke betrokkene aan de werkgever factureert.
Uit het gesprek met de werkgever is gebleken dat betrokkene de arbeid altijd zelf
heeft verricht en dat hij zich nog nooit heeft laten vervangen. Het is overigens niet
aannemelijk dat vervanging door een willekeurige derde, gezien de specialistische
werkzaamheden, mogelijk is.
De verplichting tot het betalen van loon en het persoonlijk verrichten van de arbeid
zijn hiermee aangetoond.
Gezagsverhouding
Tenslotte dient het werkgeversgezag te worden besproken.
Voorop dient gesteld te worden dat voor het aannemen van werkgeversgezag niet
wordt vereist dat daadwerkelijk opdrachten en aanwijzingen gedurende het werk
worden gegeven. De enkele mogelijkheid in voorkomende gevallen aanwijzingen te
kunnen geven en de gehoudenheid van betrokkene daaraan te voldoen is reeds
voldoende om een gezagsverhouding aanwezig te achten.
De heer [Z] krijgt zijn werkopdrachten van de heer [Y] (DGA). In de
werkopdracht staat onder andere de werkinstructie en welk materiaal en/of kleur er
moet worden gebruikt. Vooraf krijgt betrokkene een proefprint of een ontwerp. Deze
proefprint/dit ontwerp is veelal afkomstig van de klant maar het kan ook voorkomen
dat deze van de werkgever afkomstig is. Aan deze proefprint/dit ontwerp dient
betrokkene zich te houden.
De uit te voeren werkzaamheden worden vooraf besproken na uitleg door de
werkgever aan betrokkene, waarna de werkzaamheden op de machine en met de
gereedschappen van de werkgever worden uitgevoerd. De werkgever vertrouwt op
zijn deskundigheid en specialisatie.
Betrokkene is verantwoording verschuldigd aan de DGA. De DGA is immers de
eindverantwoordelijke voor de werkzaamheden die de heer [Z] uitvoert.
De heer [Y] heeft verklaard dat het niet altijd nodig is om tussentijds overleg
te voeren omtrent de uit te voeren werkzaamheden.
Volgens de heer [Y] krijgt betrokkene geen aanwijzingen met betrekking tot
de wijze waarop het werk dient te worden uitgevoerd. De DGA is echter altijd
bevoegd om opdrachten en aanwijzingen te geven. Uiteraard is de heer [Z]
verplicht om deze aanwijzingen en opdrachten op te volgen anders zou [X]
niet aan de kwaliteiten kunnen voldoen waar [X] reeds jaren voor staat.
De zeefdrukwerkzaamheden die de heer [Z] bij [X] uitvoert vormen
een wezenlijk onderdeel van de onderneming en deze zijn structureel ingebed in de
bedrijfsvoering van de werkgever.
Tussentijds controleert de werkgever niet of de werkzaamheden op de juiste wijze
worden uitgevoerd. Er zijn geen vaste werktijden afgesproken met betrokkene, als
het werk maar op tijd gereed is. De werkzaamheden worden uitgevoerd op het
bedrijfsadres van de werkgever. Hierdoor is het voor de DGA altijd mogelijk om de
werkzaamheden van de heer [Z] te controleren en om hem aanwijzingen te
geven.
De werkgever heeft een eigen zeefdrukker in vaste dienst. De eigen zeefdrukker
verricht de werkzaamheden op de zelfde wijze en met de zelfde machine zoals de
heer [Z] dit doet.
De heer [Z] vermeldt de gewerkte uren op zijn facturen. Op deze wijze is het
voor de werkgever altijd mogelijk om de werkelijk gewerkte uren te controleren. De
heer [Y] heeft verklaard dat hij weet hoeveel uren betrokkene heeft gewerkt.
Als achteraf blijkt dat de opdrachtgever niet tevreden is over het resultaat van de
uitgevoerde werkzaamheden dan komt de klant bij [X] om verhaal te halen
en niet bij de heer [Z] .
Naar aanleiding van hetgeen hierboven staat vermeld wordt een gezagsverhouding
aanwezig geacht.
Conclusie
Gelet op voorgaande wordt geconcludeerd dat de heer [Z] werkzaam is in een
arbeidsverhouding welke is aan te merken als een privaatrechtelijke
dienstbetrekking.
Onder privaatrechtelijke dienstbetrekking moet worden verstaan de
arbeidsverhouding waarin een natuurlijk persoon staat tot een ander persoon
(natuurlijk, privaatrechtelijk of publiekrechtelijk rechtspersoon), op grond van een
burgerrechtelijke arbeidsovereenkomst. Het begrip privaatrechtelijke
dienstbetrekking is identiek aan het begrip loondienst.
Een privaatrechtelijke dienstbetrekking kan uitsluitend ontstaan uit een
overeenkomst. De vorm waarin die overeenkomst wordt gesloten is niet van belang.
Het kan zowel een schriftelijk vastgelegde overeenkomst zijn als een mondelinge.
Zelfs kan een overeenkomst uitsluitend door de gedragingen van de betrokken
partijen tot stand komen, zoals de HR in zijn arrest van 15-11-1961 (RSV 1962/nr.
37) heeft uitgesproken.”