In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder integraal vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten, maar het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep ingesteld. De zaak betreft een poging tot moord en zware mishandeling die plaatsvond op 25 augustus 2009 te Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een slachtoffer met een mes en het bedreigen van het slachtoffer met de dood. Tijdens de zittingen in hoger beroep is het hof tot de conclusie gekomen dat het Openbaar Ministerie partieel niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte, omdat het specialiteitsbeginsel is geschonden. Dit beginsel houdt in dat een overgeleverde persoon niet vervolgd kan worden voor andere feiten dan waarvoor hij is overgeleverd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in 2009 door Roemenië aan Nederland is overgeleverd zonder dat de ten laste gelegde feiten in het Europees Arrestatiebevel waren opgenomen. Hierdoor is de vervolging voor de poging tot moord en de bedreiging niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de overige ten laste gelegde feiten, waardoor de verdachte integraal is vrijgesproken van de poging tot doodslag en zware mishandeling. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen bewijs is dat de verdachte daadwerkelijk het slachtoffer heeft gestoken, en dat de verklaringen van getuigen onvoldoende duidelijkheid boden over de aard en intensiteit van het geweld. De vordering van de benadeelde partij is in hoger beroep niet meer aan de orde gekomen, omdat deze zich niet opnieuw had gevoegd. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan.