ECLI:NL:GHAMS:2019:3702

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2019
Publicatiedatum
14 oktober 2019
Zaaknummer
23-000937-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie en integrale vrijspraak bij gebrek aan bewijs in poging tot moord en zware mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder integraal vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, waaronder poging tot moord en zware mishandeling. Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep ingesteld, maar het hof heeft geoordeeld dat het OM partieel niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte vanwege schending van het specialiteitsbeginsel. Dit beginsel houdt in dat een overgeleverde persoon niet vervolgd kan worden voor andere feiten dan waarvoor hij is overgeleverd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op basis van een Europees Arrestatiebevel is overgeleverd, maar dat de vervolging voor de poging tot moord en bedreiging niet toegestaan was.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de overige tenlastegelegde feiten. De rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsman waren het erover eens dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de poging tot doodslag en zware mishandeling, omdat er geen bewijs was dat de verdachte de aangever had gestoken. Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

De vordering van de benadeelde partij is in hoger beroep niet meer aan de orde gekomen, omdat deze zich niet opnieuw had gevoegd. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000937-16
datum uitspraak: 10 oktober 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 maart 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-401864-09 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1982,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
adres: [adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 maart 2019, 16 juli 2019 en 26 september 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis, waarbij de verdachte integraal is vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

primairhij op of omstreeks 25 augustus 2009 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg) met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, op/naar die [slachtoffer] is/zijn toegelopen en/of toegegaan waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat hij/zij hem dood gingen maken en/of (vervolgens) met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp een of meermalen (met kracht) heeft/hebben gestoken en/of gesneden in/tegen het hart en/of de hartstreek en/of de borststreek en/of buikstreek, althans het lichaam van die [slachtoffer];
subsidiairhij op of omstreeks 25 augustus 2009 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk (en met voorbedachten rade) zwaar lichamelijk letsel (te weten een of meer littekens in/op de buik- en/of borst- en/of hartstreek met blijvende ontsiering), heeft toegebracht, immers is hij, verdachte met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, (na kalm beraad en rustig overleg) met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, op/naar die [slachtoffer] toegelopen en/of toegegaan waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat hij/zij hem dood gingen maken en/of (vervolgens) met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp een of meermalen (met kracht) heeft/hebben gestoken en/of gesneden in/tegen het hart en/of de hartstreek en/of de borststreek en/of buikstreek, althans het lichaam van die [slachtoffer];
meer subsidiairhij op of omstreeks 25 augustus 2009 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk
(en met voorbedachte rade) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg) met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, op/naar die [slachtoffer] is/zijn toegelopen en/of toegegaan waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat hij/zij hem dood gingen maken en/of (vervolgens) met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp een of meermalen (met kracht) heeft/hebben gestoken en/of gesneden in/tegen het hart en/of de hartstreek en/of de borststreek en/of buikstreek, althans het lichaam van die [slachtoffer] en/of een of meermalen, met een paraplu, in elk geval een scherp en/of puntig en/of hard voorwerp, heeft/hebben gestoken en/of gesneden en/of geslagen in/op/tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] en/of meermalen, althans eenmaal, (met (grote) kracht) heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of gestompt en/of geslagen in/tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] (met kracht) op/tegen de grond heeft/hebben gegooid en/of geslagen en/of geduwd;

2.hij op of omstreeks 25 augustus 2009 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend met een mes en/of paraplu, althans met een of meer scherpe en/of puntige en/of harde voorwerpen, op die [slachtoffer] toegelopen en/of heeft hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij/zij hem dood gingen maken, in elk geval een of meer dreigende woorden heeft/hebben geuit tegen die [slachtoffer].

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere beslissing omtrent de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte terzake van het onder 1 primair in de eerste plaats ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde dan de rechtbank.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging
Ter terechtzitting in hoger beroep van 19 maart 2019 heeft het hof – mede na een daartoe strekkend preliminair verweer van de raadsman – het Openbaar Ministerie partieel niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte ter zake van de onder 1 primair in de eerste plaats ten laste gelegde poging tot moord, alsmede de onder 2 ten laste gelegde bedreiging, nu het specialiteitsbeginsel zich daartegen verzet. Het hof overweegt daartoe als volgt. Gelet op hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in diens arrest van 31 oktober 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2801) zal het hof die uitspraak ook in dit eindarrest opnemen. Daaraan legt het hof de volgende nadere motivering ten grondslag.
Ingevolge artikel 27, tweede lid van het Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (2002/584/JBZ) (het Kaderbesluit) wordt, voor zover hier van belang, een overgeleverde persoon niet vervolgd wegens enig ander vóór de overlevering begaan strafbaar feit, dan waarvoor hij is overgeleverd. In die bepaling is het zogeheten specialiteitsbeginsel tot uitdrukking gebracht. Het Openbaar Ministerie is hieraan gebonden op grond van het bepaalde in artikel 48 van de Overleveringswet (OLW), behoudens de in het derde lid van artikel 27 van het Kaderbesluit genoemde uitzonderingsgevallen.
De verdachte is op grond van een door de officier van justitie van het Arrondissementsparket Amsterdam uitgevaardigd Europees Arrestatiebevel (EAB) van 26 oktober 2009 door de Roemeense autoriteiten op 3 december 2009 feitelijk overgeleverd aan de Nederlandse autoriteiten. Het hof constateert dat in het EAB geen lijstfeiten zijn aangekruist, maar dat de overleving heeft plaatsgevonden op grond van de verdenking van ‘
poging doodslag dan wel zware mishandeling, openlijke geweldpleging’. Het hof constateert voorts dat zich hier geen van de in het derde lid van artikel 27 van het Kaderbesluit genoemde uitzonderingssituaties voordoet. Bij die stand van zaken is het hof – met de raadsman – van oordeel dat het specialiteitsbeginsel is geschonden door de vervolging van de verdachte voor de onder 1 primair in de eerste plaats ten laste gelegde poging tot moord en de onder 2 ten laste gelegde bedreiging, zodat het openbaar ministerie met betrekking tot die feiten in de vervolging van de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Vrijspraak
Poging tot doodslag en zware mishandeling
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat de verdachte bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs vrijgesproken dient te worden van de onder 1 primair in de tweede plaats ten laste gelegde poging tot doodslag en de onder 1 subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling. Daartoe overweegt het hof dat uit geen enkel bewijsmiddel kan volgen dat de verdachte de aangever [slachtoffer] heeft gestoken. Evenmin kan uit het dossier worden afgeleid dat het opzet van de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, daarop als medepleger gericht was.
Poging tot zware mishandeling
Gelet op het hiervoor overwogene moet de verdachte tevens worden vrijgesproken van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde, voor zover dat betrekking heeft op het steken en/of snijden met een mes of een scherp/puntig voorwerp. Ten aanzien van het overige in dit onderdeel van de tenlastelegging opgenomen geweld overweegt het hof als volgt.
Op grond van het beschikbare bewijsmateriaal kan worden vastgesteld dat de verdachte op 25 augustus 2009 te Amsterdam in vereniging met anderen geweld jegens de aangever [slachtoffer] heeft gebruikt. Het dossier bevat echter onvoldoende informatie over de precieze aard en intensiteit van het door de verdachte en zijn medeverdachten uitgeoefende geweld. Meer in het bijzonder is niets bekend over de aard en afmetingen van de paraplu waarmee zou zijn geslagen, de wijze waarop is geschopt en de kracht waarmee (al dan niet met de paraplu) is geslagen, alsmede of, en zo ja, op welke lichaamsdelen de aangever daarbij is geraakt. Dit brengt met zich dat naar het oordeel van het hof – anders dan door de advocaat-generaal is gevorderd – niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte opzet heeft gehad dan wel bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever. Hieruit spreekt dat het hof de redenering van de advocaat-generaal, dat het mishandelen van een zwaar gewond persoon een poging tot zware mishandeling oplevert, niet tot de zijne maakt, reeds omdat niet is komen vast te staan of dit geweld zou hebben plaatsgevonden voor of na het moment waarop de aangever is gestoken; de verklaringen van de verschillende getuigen bieden op dit punt onvoldoende duidelijkheid.
Gelet op het voorgaande is het hof met de rechtbank en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte onder 1 meer subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte ook hiervan moet worden vrijgesproken.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.100,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Bij het vonnis waarvan beroep is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep dus niet meer te oordelen over de gevorderde schadevergoeding.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart het Openbaar Ministerie ter zake van het onder 1 primair in de eerste plaats (poging tot moord) en 2 ten laste gelegde niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair in de tweede plaats (poging tot doodslag), 1 subsidiair en 1 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. A.P.M. van Rijn en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 oktober 2019.
=========================================================================
[…]