ECLI:NL:GHAMS:2019:3744

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
16 oktober 2019
Zaaknummer
200.236.583/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van persoonsgebonden budgetten wegens onvoldoende verantwoording

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van persoonsgebonden budgetten (pgb's) door Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. van appellante, die onvoldoende verantwoording had afgelegd over de besteding van de ontvangen pgb's. De zaak is ontstaan na een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam van 29 december 2017, waarin de kantonrechter de vordering van Zilveren Kruis had toegewezen, met uitzondering van de gevorderde rente en btw over buitengerechtelijke kosten. Appellante heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd, maar het hof oordeelde dat de terugvorderingsbeschikkingen van Zilveren Kruis formele rechtskracht hebben, omdat appellante geen tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen deze beschikkingen. Het hof heeft vastgesteld dat Zilveren Kruis als zorgkantoor op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) verantwoordelijk was voor de toekenning van pgb's en dat appellante niet aan haar verplichtingen heeft voldaan om verantwoording af te leggen. Het hof heeft de grieven van appellante verworpen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij appellante is veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.236.583/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 6049446 / CV EXPL 17-12906
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 oktober 2019
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. T.P. Schut te Amsterdam,
tegen
ZILVEREN KRUIS ZORGKANTOOR N.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. Verbeeke te Gouda.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Partijen worden hierna [appellante] en Zilveren Kruis genoemd.
1.2
[appellante] is bij dagvaarding van 23 januari 2018 (hersteld bij exploot van 12 maart 2018) in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 29 december 2017 (hierna: het vonnis), onder bovengenoemd zaaknummer gewezen tussen haar als gedaagde en Zilveren Kruis als eiseres.
1.3
[appellante] heeft bij memorie drie grieven aangevoerd, producties in het geding gebracht en bewijs aangeboden. Zij heeft geconcludeerd dat het hof - bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest - het vonnis zal vernietigen, de vorderingen van Zilveren Kruis alsnog zal afwijzen en Zilveren Kruis zal veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties.
1.4
Zilveren Kruis heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden, producties in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof - bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest - de grieven van [appellante] zal verwerpen en het vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure in (het hof begrijpt) hoger beroep.
1.5
Ten slotte heeft Zilveren Kruis arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1
De kantonrechter heeft in het vonnis onder 1 (1.1 tot en met 1.4) de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof tot uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.2
Zilveren Kruis was op grond van de tot 1 januari 2015 geldende Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) aangewezen als zorgkantoor en voerde subsidieregelingen uit waaronder de regeling van het Persoonsgebonden Budget (hierna: pgb).
3.1.3
Bij beschikking van 20 mei 2014 is door de rechtsvoorganger van Zilveren Kruis, Agis Zorgverzekeringen NV, aan [appellante] een pgb toegekend over 2013 van
€ 10.822,11 netto. In de toelichting bij de toekenningsbeschikking is vermeld onder het subkopje “Verantwoorden”: “Een van de plichten die hoort bij het PGB, is het verantwoorden”.
3.1.4
Bij beschikking van 4 maart 2015 is aan [appellante] een pgb toegekend over 2014 van € 10.267,91 netto. In de toelichting bij die beschikking is dezelfde passage over verantwoorden vermeld.
3.1.5
Bij beschikking van 1 mei 2014 heeft Zilveren Kruis de verantwoording van [appellante] van de kosten over de maanden januari tot en met juni 2013 tot een bedrag van € 5.350,00 afgekeurd. [appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen die beschikking. Bij beslissing op bezwaar van 6 juli 2015 heeft Zilveren Kruis het bezwaar ongegrond verklaard en - uit coulance - een bedrag van € 2.028,00 alsnog als verantwoorde zorg geaccepteerd. Tegen deze beslissing is geen beroep ingesteld. Bij beschikking van 25 april 2015 is van het toegekende pgb over 2013 een bedrag van € 758,11 als niet verantwoord teruggevorderd. Tegen deze beschikking is geen bezwaar gemaakt.
3.1.6
Bij beschikkingen van 7 september 2015 heeft Zilveren Kruis de verantwoording van de kosten over de maanden januari tot en met juni 2014 afgewezen tot een bedrag van € 6.213,00, respectievelijk de verantwoording over de maanden juli tot en met december 2014 afgewezen tot een bedrag van € 5.226,00. In beide beschikkingen is vermeld dat binnen zes weken bezwaar kan worden gemaakt. [appellante] heeft geen bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 9 september 2015 is van het toegekende pgb over 2014 een bedrag van € 10.280,64 als niet verantwoord teruggevorderd. Tegen laatstgenoemde genoemde beschikking is evenmin bezwaar gemaakt.
3.2
Zilveren Kruis vorderde in eerste aanleg veroordeling van [appellante] tot betaling van € 12.962,62 te vermeerderen met wettelijke rente over € 11.038,75. Zij stelt ter onderbouwing van haar vordering dat zij [appellante] op haar verzoek pgb’s heeft toegekend en dat haar periodiek bedragen ter beschikking zijn gesteld. [appellante] heeft over de haar voor de jaren 2013 en 2014 verstrekte voorschotten geen (2014) of onvoldoende (2013) verantwoording afgelegd. Zilveren Kruis heeft daarom het aan [appellante] toegekende pgb met terugwerkende kracht beëindigd en de betaalde voorschotten tot een totaalbedrag van € 11.038,75 teruggevorderd. Haar vordering betreft voorts € 885,39 aan buitengerechtelijke kosten, € 185,93 aan omzetbelasting over de buitengerechtelijke kosten en € 852,55 aan rente tot de dag der dagvaarding in eerste aanleg.
3.3
De kantonrechter heeft de vordering na verweer zijdens [appellante] toegewezen met uitzondering van de gevorderde rente tot de dag der dagvaarding (€ 852,55) en de gevorderde btw over de buitengerechtelijke kosten (€ 185,93). De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat op grond van de leer van de formele rechtskracht de terugvorderingsbeschikkingen onherroepelijk zijn geworden en dat de kantonrechter daarvan uit dient te gaan, nu geen bijzondere bijkomende omstandigheden zijn gesteld die tot een ander oordeel aanleiding zouden kunnen geven. Tegen deze beslissing en de gronden waarop deze berust, richten zich de grieven van [appellante] . Zilveren Kruis heeft niet incidenteel geappelleerd. Haar in eerste aanleg afgewezen vorderingen ter zake van rente en buitengerechtelijke kosten zijn in appel dus niet meer aan de orde.
3.4
Grief I klaagt erover dat de kantonrechter heeft overwogen dat de leer van de formele rechtskracht meebrengt dat [appellante] in de onderhavige procedure geen verweer meer kan voeren tegen de terugvorderingsbeschikkingen van Zilveren Kruis. Zij stelt dat de beschikkingen van 7 september 2015 (zie hiervoor onder 3.1.6) onjuist zijn geadresseerd en haar nimmer hebben bereikt. [appellante] stelt dat zij sinds 2012 woont op het adres [adres 1] , terwijl die beschikkingen verzonden zijn aan het adres [adres 2] . [appellante] is niet in de gelegenheid geweest bezwaar te maken tegen de beschikkingen en er heeft voor haar dus niet een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang open gestaan. Aan de beschikkingen komt daarom geen formele rechtskracht toe en [appellante] moet alsnog in de gelegenheid worden gesteld inhoudelijk verweer te voeren, aldus (nog steeds) [appellante] .
3.5
[appellante] wordt in dit betoog niet gevolgd. Zilveren Kruis heeft als onderdeel van de producties 3 en 7 bij haar brief van 25 oktober 2017, waarbij zij nadere stukken in het geding bracht ten behoeve van de op 2 november 2017 gehouden comparitie van partijen, kopieën in het geding gebracht van de door [appellante] op respectievelijk 16 februari 2014 en 1 februari 2015 ingediende verantwoordingsformulieren persoonsgebonden budget over de perioden 1 juli 2013 tot en met 31 december 2013 en 1 juli 2014 tot en met 31 december 2014. Op het eerste formulier is naast de persoons- en adresgegevens van [appellante] geschreven: “
attentie mijn postadres is: [adres 3] ”en bij de ondertekening : “
Attentie: graag mijn postadres [adres 3] in uw bestand opnemen”. Op het tweede formulier is naast de persoons- en adresgegevens vermeld: “
Postadres: [adres 3] ”.Op de genoemde vermeldingen op de formulieren heeft [appellante] noch ter gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg (waarvan het proces-verbaal zich bij de gedingstukken bevindt), noch bij memorie van grieven, gereageerd. Er mag daarom van worden uitgegaan dat de vermeldingen door [appellante] , die de formulieren heeft ondertekend, daarop zijn geplaatst. Gezien de herhaalde vermeldingen op de verantwoordingsformulieren van het adres [adres 3] als haar postadres en het verzoek van [appellante] dit adres in haar bestand op te nemen, mocht Zilveren Kruis redelijkerwijs aannemen dat [appellante] op dit adres door Zilveren Kruis kon worden bereikt (vgl. HR 14 juni 2013, NJ 2013/391). Dat betekent dat er ook van mag worden uitgegaan dat de twee beschikkingen van 7 september 2017 [appellante] hebben bereikt. [appellante] betwist immers niet dat Zilveren Kruis de terugvorderingsbeschikkingen heeft verzonden naar het adres [adres 3] , het op de begeleidende brief bij de beschikkingen vermelde adres en evenmin dat deze daar zijn aangekomen.
3.6
Nu, zoals reeds werd overwogen, in beide beschikkingen is vermeld dat daartegen binnen zes weken bezwaar kan worden gemaakt en [appellante] van die mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt, geldt, zoals de kantonrechter ook heeft overwogen, de leer van de formele rechtskracht. De burgerlijke rechter dient in beginsel ervan uit te gaan dat de onderhavige terugvorderingsbeschikkingen, zowel wat betreft hun wijze van totstandkoming als wat hun inhoud betreft, in overeenstemming zijn met de desbetreffende wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen indien tegen dat besluit een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan en deze niet is benut. Een met voldoende waarborgen omklede bestuurlijke rechtsgang (die aanvangt met het in de beschikkingen genoemde bezwaar) heeft opengestaan nu, zoals uit het vooroverwogene volgt, ervan uitgegaan mag worden dat de beschikkingen [appellante] hebben bereikt en nu in de beschikkingen is gewezen op het bestaan van de bezwaarprocedure. Bijzondere omstandigheden – anders dan de hiervoor reeds besproken omstandigheid dat de beschikkingen niet naar het woonadres van [appellante] zijn verstuurd – die tot een ander oordeel aanleiding zouden kunnen geven, zijn door [appellante] niet gesteld. De kantonrechter is dus op goede gronden tot het oordeel gekomen dat [appellante] geen inhoudelijk verweer meer tegen de beschikkingen kon voeren en dat hij van de inhoud van die beschikkingen moest uitgaan. Grief I faalt.
3.7
Grief II strekt ten betoge dat de kantonrechter [appellante] ten onrechte niet meer in de gelegenheid heeft gesteld alsnog verantwoording af te leggen over de besteding van het haar toegekende pgb over de periode 1 januari – 31 december 2014. Zij legt in hoger beroep “alsnog” stukken ter verantwoording over over de jaren 2013 en 2014.
3.8
Ook deze grief treft geen doel. Gezien het vooroverwogene met betrekking tot de formele rechtskracht van de beslissingen, behoefde de kantonrechter [appellante] niet in de gelegenheid te stellen alsnog verantwoording af te leggen over 2013 en/of 2014. Dat - zoals uit het ter zake opgemaakte proces verbaal blijkt - partijen bij gelegenheid van de comparitie van partijen hebben afgesproken dat [appellante] alsnog de gelegenheid kreeg de stukken, waaruit de verantwoording over 2014 bleek, aan Zilveren Kruis te doen doekomen en dat Zilveren Kruis vervolgens “coulance halve” ambtshalve een herbeoordeling over 2014 zou doen, betekent niet dat [appellante] het recht heeft alsnog verantwoording af te leggen in de procedure in eerste aanleg of in de procedure in appel. Overigens blijkt uit het vonnis dat [appellante] van de haar geboden gelegenheid alsnog verantwoording af te leggen geen gebruik heeft gemaakt.
3.9
Grief III richt zich tegen de veroordeling van [appellante] in de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente. Zij stelt dat zij nimmer een aanmaning van Zilveren Kruis heeft ontvangen en dat zij niet in verzuim is komen te verkeren omdat de beschikkingen naar een onjuist adres zijn verzonden.
3.1
Zilveren Kruis heeft bij genoemde brief van 25 oktober 2017 als productie 10 aanmaningen namens Zilveren Kruis aan [appellante] in het geding gebracht van 19 mei 2016, 9 juni 2016 en 21 juni 2016, verzonden naar het postadres van [appellante] , [adres 3] , en van 6 juli 2016, 27 juli 2016, 18 januari 2017 en 3 maart 2017, verzonden aan haar woonadres, [adres 1] . [appellante] kan dus niet gevolgd worden in haar stelling dat zij geen buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is omdat Zilveren Kruis geen aanmaningen heeft verzonden. Nu [appellante] de door Zilveren Kruis teruggevorderde bedragen onbetaald heeft gelaten, is zij ter zake van die terugbetalingen in verzuim en maakt Zilveren Kruis op goede gronden aanspraak op de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding. Grief III faalt.
3.11
[appellante] heeft ten slotte geen feiten of omstandigheden te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een ander oordeel dan het voorgaande nopen. Haar bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.
3.12
De conclusie is dat de grieven falen. Het vonnis zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk te stellen partij, wordt [appellante] veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Zilveren kruis begroot op € 726,00 voor verschotten en € 1.074,00 voor salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Haanappel-van der Burg, D.J. van der Kwaak en A.M.A. Verscheure en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2019.