ECLI:NL:GHAMS:2019:3752

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
16 oktober 2019
Zaaknummer
200.265.894/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering verlof tot leggen van conservatoire derdenbeslagen in verband met herontwikkeling van voormalige ING-kantoorgebouwen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante sub 1] tegen een beschikking van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin verlof werd geweigerd voor het leggen van conservatoire derdenbeslagen ten laste van Bouwinvest. De appellante, een projectontwikkelaar, is betrokken bij de herontwikkeling van voormalige ING-kantoorgebouwen en heeft geconcludeerd dat de leveringsbeslagen die door Bouwinvest zijn gelegd onterecht zijn. De voorzieningenrechter had geoordeeld dat de appellante niet summierlijk deugdelijkheid van haar vordering had aangetoond, omdat zij geen opheffing van de leveringsbeslagen had gevorderd in kort geding. Het hof heeft echter geoordeeld dat de voorzieningenrechter deze redenering niet kon volgen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante aan haar stelplicht heeft voldaan en dat er voldoende grond is voor het verlenen van het verzoek om conservatoir beslag te leggen. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en verlof verleend voor een bedrag van € 100.000.000,00, met de voorwaarde dat de eis in de hoofdzaak binnen veertien dagen na de eerste beslaglegging wordt ingesteld.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.265.894/01
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 oktober 2019
inzake

1.[appellante sub 1] ,

2.
[appellante sub 2],
3.
[appellante sub 3],
4.
[appellante sub 4],
5.
[appellante sub 5] ,
6.
[appellante sub 6],
7.
[appellante sub 7],
8.
[appellante sub 8],
alle gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. P.L. Loeb te Amsterdam,
tegen:
BOUWINVEST DUTCH INSTITUTIONAL RESIDENTIAL FUND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
niet opgeroepen.
Appellanten worden hierna afzonderlijk [appellante sub 1] (appellante sub 1) en de Projectvennootschappen (appellanten sub 2 tot en met 8) en gezamenlijk – in enkelvoud – [appellante sub 1] genoemd, terwijl geïntimeerde als Bouwinvest wordt aangeduid.

1.Procesverloop

[appellante sub 1] is bij beroepschrift, ingekomen bij de griffie van het hof op 12 september 2019, in hoger beroep gekomen van een beschikking van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 30 augustus 2019, in deze zaak zonder vermelding van een zaaknummer gegeven tussen [appellante sub 1] als verzoekster en Bouwinvest als gerekwestreerde.
Bij het beroepschrift heeft [appellante sub 1] één grief aangevoerd en geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en haar alsnog verlof conform het verzoek in het beslagrekest zal verlenen.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2019. Daarbij is namens [appellante sub 1] , aan de hand van spreekaantekeningen die aan het hof zijn overgelegd, het woord gevoerd door haar voornoemde advocaat en door mr. D.A.W. van Dijk, advocaat te Amsterdam. Vervolgens hebben dezen vragen van het hof beantwoord en aan de hand daarvan het standpunt van [appellante sub 1] nader toegelicht. Tevens is daarbij akte verleend van het in het geding brengen van nadere producties.
In verband met de aard van het geding en het voorliggende verzoek is Bouwinvest niet opgeroepen de mondelinge behandeling bij te wonen. Haar is evenmin gelegenheid gegeven een verweerschrift in te dienen.
Ten slotte is uitspraak bepaald.

2.Beoordeling

2.1.
[appellante sub 1] heeft met betrekking tot de aard en het beloop van de door haar gestelde geldvordering op Bouwinvest, kort gezegd, het volgende aangevoerd.
(i) [appellante sub 1] is projectontwikkelaar en houdt zich bezig met het (her)ontwikkelen, beheren en exploiteren van onroerend goed. Bouwinvest is een gespecialiseerde vermogensbeheerder in vastgoed voor institutionele investeerders (pensioenfondsen en verzekeraars).
(ii) [appellante sub 1] is sinds 2014 betrokken bij de herontwikkeling van de voormalige ING-kantoorgebouwen aan de [adres] . Voormelde kantoorgebouwen worden herontwikkeld tot koop- en huurwoningen (verder: het Project). Het Project is opgedeeld in verschillende kavels met daarop een of meerdere geplande woontorens die gefaseerd zullen worden gerealiseerd. De verschillende kavels zijn ondergebracht in [appellante sub 1] en de Projectvennootschappen.
(iii) Begin mei 2019 heeft Bouwinvest ten laste van de Projectvennootschappen conservatoir leveringsbeslag gelegd op verschillende kavels in het Project, stellende dat de op 4 juni 2015 tussen [appellante sub 1] en Bouwinvest gesloten raamovereenkomst (verder: de ROK) kwalificeert als een koopovereenkomst met betrekking tot huurwoningen in het Project en dat zij op grond van de ROK recht heeft op levering van deze huurwoningen door [appellante sub 1] aan Bouwinvest.
(iv) [appellante sub 1] stelt zich op het standpunt – afgezien van de stelling dat in elk geval de Projectvennootschappen geen partij zijn bij de ROK – dat de ROK louter voorziet in een voorovereenkomst die is gericht op mogelijke koop en verkoop van bepaalde huurwoningen in het Project, maar geen koopovereenkomst is waaraan rechten tot levering kunnen worden ontleend jegens [appellante sub 1] en/of de Projectvennootschappen, zodat het conservatoire leveringsbeslag onrechtmatig is en tot schadeplichtigheid van Bouwinvest leidt. [appellante sub 1] voegt daaraan toe dat de ROK voor haar ten hoogste een verplichting kan impliceren tot het sluiten van een koopovereenkomst met Bouwinvest en schending van die (mogelijke) verplichting dus ten hoogste tot schadevergoeding van haar kant kan leiden.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft het door [appellante sub 1] gevraagde verlof om ten laste van Bouwinvest conservatoir derdenbeslag te leggen onder de nader door haar genoemde banken afgewezen. Daartoe heeft hij als volgt overwogen:
“Verzoeksters [ [appellante sub 1] , hof] willen beslag leggen voor een schadebedrag van € 250 miljoen wegens door gerekwestreerde [Bouwinvest, hof] onterecht en daarmee onrechtmatig gelegde leveringsbeslagen. Verzoeksters gaan in de bodemzaak in reconventie opheffing van de onterecht gelegde beslagen vorderen.
Beslag doen leggen is in het algemeen eenvoudiger dan een eenmaal gelegd beslag doen opheffen, maar als onterecht gelegde beslagen zo’n gigantische schade veroorzaken, mag van de beslagene, ook in een complexe zaak, worden verwacht dat hij de schade niet alsmaar laat oplopen, maar op korte termijn opheffing vordert in kort geding.
Nu verzoeksters in een dergelijk kort geding geen heil zien, is het kennelijk niet op voorhand duidelijk dat de beslagen onterecht zijn gelegd.
Daarmee is de vordering niet summierlijk deugdelijk en wordt het gevraagde verlof geweigerd.”
2.3.
In hoger beroep bestrijdt [appellante sub 1] voornoemde overwegingen van de voorzieningenrechter en de daarop rustende beslissing. Omdat het gedane verzoek is afgewezen, kan [appellante sub 1] overeenkomstig artikel 700 lid 2 Rv in haar hoger beroep worden ontvangen.
2.4.
De overwegingen van de voorzieningenrechter komen erop neer dat als de wederpartij van een potentiële beslaglegger beslagen heeft gelegd die (beweerdelijk) zeer grote schade veroorzaken tot verhaal waarvan de potentiële beslaglegger op zijn beurt beslag wil leggen, van laatstgenoemde mag worden verwacht dat hij de schade niet alsmaar laat oplopen, maar opheffing van de beslagen van de wederpartij vordert in kort geding. Bij gebreke daarvan geldt dat kennelijk niet op voorhand duidelijk is dat die beslagen onterecht zijn gelegd, waarmee de vordering van de potentiële beslaglegger niet summierlijk deugdelijk is, zodat een gevraagd verlof moet worden geweigerd, aldus de voorzieningenrechter. Het hof kan zich niet in deze redenering vinden en overweegt daartoe als volgt.
2.5.
Of grond bestaat voor het verlenen van verlof tot het leggen van een conservatoir beslag zoals door [appellante sub 1] verzocht, moet worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf neergelegd in artikel 700 lid 2 Rv. Daarin is bepaald dat de voorzieningenrechter beslist na summier onderzoek. Dat onderzoek vereist dat op grond van de stellingen van de verzoeker en hetgeen deze ter onderbouwing daarvan heeft aangevoerd, summierlijk moet blijken van de deugdelijkheid van de vordering tot verzekering waarvan het beslag strekt. Het is daarbij aan de verzoeker om feiten en omstandigheden te stellen die summierlijk de deugdelijkheid van de door hem gestelde vordering aantonen. Een en ander brengt niet mee dat de voorzieningenrechter bij de beoordeling van het verzoek om beslagverlof een voorlopig oordeel moet geven over de gegrondheid van die vordering, maar wel dat hij na het door artikel 700 lid 2 Rv bepaalde summiere onderzoek de deugdelijkheid daarvan zal moeten kunnen aannemen. In hoger beroep is het hof aan dezelfde maatstaf gebonden.
2.6.
In het onderhavige geval moet op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting voorshands worden aangenomen dat [appellante sub 1] aan haar voormelde stelplicht heeft voldaan en aldus summierlijk de deugdelijkheid van de door haar gestelde vordering heeft aangetoond (zie met name verzoekschrift in eerste aanleg onder 25 tot en met 28 en onder 33 tot en met 44, alsmede beroepschrift onder 4 tot en met 13). Indien en zo lang [appellante sub 1] geen opheffing heeft gevorderd van de door Bouwinvest gelegde beslagen tot levering, maakt dit niet dat de vordering van [appellante sub 1] niet summierlijk deugdelijk is en is dit ook overigens voor de beoordeling daarvan niet van belang, tenzij het achterwege laten van het vorderen van opheffing ertoe leidt dat het verlofverzoek misbruik van recht oplevert. Daarvan zal – behoudens de aanwezigheid van (heel) bijzondere feiten en omstandigheden, waarvan niet is gebleken – in een geval als het onderhavige in beginsel echter geen sprake (kunnen) zijn. Wel zal in een dergelijk geval het achterwege laten van een vordering tot opheffing een rol kunnen spelen in het kader van de vaststelling van de schadevergoedingsplicht, omdat de benadeelde gehouden is om zijn schade te beperken voor zover dit redelijkerwijze van hem kan worden verlangd en het niet in acht nemen van die verplichting tot gevolg kan hebben dat de vergoedingsplicht op de voet van artikel 6:101 BW wordt verminderd. Die vraag is in het onderhavige geding echter niet aan de orde.
2.7.
Uit het vorenstaande volgt dat voldoende grond bestaat het verzoek van [appellante sub 1] om conservatoir derdenbeslag te leggen onder de nader door haar genoemde banken toe te wijzen, zodat alsnog verlof hiertoe zal worden verleend, met dien verstande dat het bedrag waarvoor dit verlof zal worden verleend op een lager bedrag zal worden vastgesteld dan verzocht. Weliswaar is op grond van de stukken (en met name ook bijlage 11 bij het beslagrekest) alsmede de ter zitting gegeven toelichting voorshands voldoende aannemelijk geworden dat door de handelwijze van Bouwinvest aanzienlijke schade voor [appellante sub 1] kan (zijn) ontstaan, maar is de omvang daarvan tot een bedrag als verzocht voorshands onvoldoende aannemelijk geworden. Het hof acht vooralsnog bepaling van een bedrag van € 100.000.000,00 juist.
2.8.
De slotsom uit het bovenstaande is dat het hoger beroep slaagt en dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd. De kosten van het geding in hoger beroep komen voor rekening van [appellante sub 1] . Aangezien Bouwinvest niet is verschenen, is voor een daartoe strekkende proceskostenveroordeling geen aanleiding, zodat deze achterwege wordt gelaten.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking,
en opnieuw recht doende:
verleent [appellante sub 1] verlof om ten laste van Bouwinvest conservatoir derdenbeslag te leggen onder de in het beslagrekest onder 48 genoemde banken, onder vaststelling van het bedrag waarvoor dit verlof wordt verleend, met inbegrip van de rente en kosten waarin Bouwinvest zal kunnen worden veroordeeld, op € 100.000.000,00 (zegge: honderd miljoen euro);
verbindt aan het verlof de voorwaarde dat de eis in de hoofdzaak wordt ingesteld binnen veertien dagen na de eerste beslaglegging;
verklaart dit verlof uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D.J. van der Kwaak, D. Kingma en M.A.J.G. Janssen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2019.