ECLI:NL:GHAMS:2019:3756

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
16 oktober 2019
Zaaknummer
200.241.900/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontbinding huurovereenkomst woning en hoofdverblijf huurder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarbij de huurovereenkomst tussen [appellant] en Stichting Woonwaard Noord-Kennemerland is ontbonden. De kantonrechter oordeelde dat [appellant] zijn hoofdverblijf niet in de gehuurde woning had en dat hij zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst niet was nagekomen. [appellant] heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij wel degelijk hoofdverblijf heeft in de gehuurde woning en dat de ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd is. Het hof heeft de feiten en omstandigheden in deze zaak zorgvuldig gewogen, waaronder getuigenverklaringen en rapportages van de gemeente over vermoedelijke socialezekerheidsfraude door [X], de ex-partner van [appellant]. Het hof concludeert dat [appellant] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij zijn hoofdverblijf in de gehuurde woning heeft. De verklaringen van getuigen die bevestigen dat hij voornamelijk op het adres van [X] verblijft, zijn doorslaggevend. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn tegenvordering. Tevens wordt [appellant] veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.241.900/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 6409133 / CV EXPL 17-7673
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 oktober 2019
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. A. Sarkis te Maastricht,
tegen
STICHTING WOONWAARD NOORD-KENNEMERLAND,
gevestigd te Alkmaar,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.J. Dekker te Alkmaar.
Partijen worden hierna [appellant] en Woonwaard genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 25 juni 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 25 april 2018, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen Woonwaard als eiseres en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met een productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende en uitvoerbaar bij voorraad de vorderingen van Woonwaard zal afwijzen en de vorderingen van [appellant] zal toewijzen door [appellant] alsnog de desbetreffende woning dan wel een vergelijkbare woning in [plaats] toe te wijzen, met beslissing over de proceskosten, inclusief de nakosten en met rente.
Woonwaard heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [appellant] en tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing, uitvoerbaar bij voorraad, over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.10 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen het hof als uitgangspunt. Waar nodig aangevuld met andere feiten die vaststaan dan wel onvoldoende zijn betwist, gaat het om de volgende feiten.
2.1
[appellant] huurde, krachtens een huurovereenkomst van 11 juli 2012 (hierna: de huuovereenkomst), van Woonwaard een woning aan de [adres 1] (hierna: het gehuurde).
2.2
In artikel 4.4 van de huurovereenkomst is bepaald dat huurder de te betalen totale huurprijs (huurprijs en servicekosten) voor het gehuurde in zijn geheel, bij vooruitbetaling, voor de eerste van de maand voldoet. In artikel 6.1 van de huurovereenkomst is bepaald dat de huurder verklaart dat gedurende de looptijd van de huurovereenkomst het gehuurde zijn hoofdverblijf zal zijn. Krachtens artikel 7 van de huurovereenkomst zijn de Algemene Huurvoorwaarden Zelfstandige Woonruimte van Woonwaard van toepassing.
2.3
In artikel 6.4 van de Algemene Huurvoorwaarden Zelfstandige Woonruimte van Woonwaard is onder meer bepaald dat de huurder het gehuurde gedurende de huurtijd feitelijk zal bewonen en de woonruimte voor hemzelf en de leden van zijn huishouding zal gebruiken en dat de huurder in het gehuurde zijn exclusieve hoofdverblijf zal houden.
2.4
[appellant] is gehuwd met [X] (hierna: [X] ). Ze hebben samen vijf kinderen, twee zoons en drie dochters. [X] woont aan de [adres 2] . Zij huurt haar woning van woningbouwvereniging Van Alckmaer Wonen. Bij beschikking van 14 januari 2010 is de ontbinding van het huwelijk tussen [appellant] en [X] uitgesproken. De beschikking is niet in de registers van de burgerlijke stand ingeschreven, waardoor de ontbinding van het huwelijk niet tot stand is gekomen.
2.5
[appellant] en de twee zoons waren in de Basisregistratie Personen ingeschreven op het adres [adres 1] . [X] en de drie dochters staan in de Basisregistratie Personen ingeschreven op het adres [adres 2] .
2.6
In februari 2017 is Woonwaard benaderd door de gemeente [plaats] wegens een onderzoek dat door de gemeente was ingesteld naar aanleiding van een vermoeden van socialezekerheidsfraude door [X] .
2.7
Van dit onderzoek is, op ambtsbelofte, een Handhavingsrapportage d.d. 20 juli 2017 (hierna: de Handhavingsrapportage) opgemaakt door een sociaal rechercheur tevens buitengewoon opsporingsambtenaar van Halte Werk (hierna: het rapport). In het rapport is het standpunt ingenomen, samengevat, dat op basis van de onderzoeksbevindingen (waaronder het onderzoek naar de uitkeringsgegevens van [X] en [appellant] , de gegevens van PWN betreffende het waterverbruik op de [adres 2] en de [adres 1] , de verschillende waarnemingen en huisbezoeken, de verklaringen van een aantal getuigen en de gesprekken met [X] ) het vermoeden bestaat dat [appellant] zijn hoofdverblijf in de woning van [X] heeft gehad in de periode van 8 februari 2010 tot 13 juni 2017. In de Handhavingsrapportage zijn verklaringen opgenomen van:
( i) [I] , bewoner van de [adres 3] ,
(ii) [B] , bewoonster van de [adres 4] ,
(iii) [C] , (voormalige) bewoner van de [adres 5] ,
(iv) [D] , bewoonster van de [adres 6] ,
( v) een anonieme getuige, bewoner van een appartement in het complex waar het gehuurde deel van uitmaakt,
(vi) mevrouw [E] , chauffeuse van een schoolbus waarmee iedere ochtend de kinderen van [X] worden opgehaald om naar school te gaan, en
(vii) [F] , opzichter bij Van Alckmaer Wonen.
Deze verklaringen zijn telkens afgenomen door twee medewerkers van Halte Werk op verschillende data in de maand juni 2017. De volledige verklaringen zijn in op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal als bijlagen gevoegd bij de Handhavingsrapportage en telkens ondertekend door de twee rapporteurs die het gesprek hebben gevoerd.
2.8
Getuige (iii) [C] verklaart onder meer dat hij [appellant] dagelijks heeft gezien en gehoord op het adres van [X] en dat de jongste zoon van [appellant] daar iedere ochtend wordt opgehaald door de schoolbus. Dit laatste wordt bevestigd door getuige (vi) (de chauffeuse [E] ). Getuige (vii) [F] verklaart [appellant] vaak in en rond de woning van [X] te zien en dat [appellant] altijd het woord doet. Getuigen (ii) [B] , (iv) [D] en (v) anonieme bewoner aan de [naam straat] verklaren dat zij [appellant] (bijna) nooit bij het gehuurde hebben gezien. Daarnaast is volgens waarnemingen van rapporteurs van Halte Werk de auto van [appellant] dagelijks aangetroffen in de omgeving van het adres van [X] en werd er ook met de auto gereden. Daarnaast meldt de Handhavingsrapportage dat volgens de ANWB routeplanner de snelste wandelroute tussen het adres van [X] en het gehuurde tenminste 23 minuten bedraagt.
2.9
Na het uitbrengen van de Handhavingsrapportage heeft de gemeente [appellant] en de jongste (minderjarige) zoon ambtshalve ingeschreven in de Basisregistratie Personen op de [adres 2] . De oudste (meerderjarige) zoon is ingeschreven gebleven op de [adres 1] .
2.1
Vervolgens is bij een drietal besluiten d.d. juli/augustus 2017 het recht op uitkering van [X] op grond van de Participatiewet ingetrokken per 8 februari 2010 omdat [appellant] sinds die datum zijn hoofdverblijf heeft op het adres van [X] en zij samen een gezamenlijke huishouding voeren. [X] heeft bezwaar gemaakt tegen de verschillende besluiten hierover. Bij besluit van 18 oktober 2017 zijn haar bezwaren ongegrond verklaard door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] .
2.11
Bij brief van 5 september 2017 heeft Woonwaard aan [appellant] bericht dat uit onderzoek is gebleken dat hij niet zijn hoofdverblijf heeft op de [adres 1] en de woning in gebruik heeft gegeven aan zijn zoon, dat dit niet is toegestaan, dat hij in gebreke wordt gesteld en dat een gerechtelijke procedure tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning wordt opgestart.
2.12
Op 13 maart 2018 heeft [G] , bewoner van de [adres 4] , een verklaring ondertekend met de volgende inhoud:
Hierbij verklaar ik ondertekende dat [appellant] woont op de [adres 1] , het is zijn adres en dat hij daar daadwerkelijk verblijft. Tevens verklaar ik dat geen overlast ervaar van zijn woning.
2.13
Op 13 maart 2018 heeft [H] verklaard:
Hierbij verklaar ik ondertekende [H] dat ik regelmatig [appellant] heb bezocht op de [adres 1] , het is zijn adres en dat hij daar daadwerkelijk verblijft.

3.Beoordeling

3.1
Bij het bestreden vonnis, dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft de kantonrechter, voor zover in hoger beroep van belang, de huurovereenkomst ontbonden per 25 april 2018 en [appellant] veroordeeld om de woning, onder afgifte van de sleutels, binnen vijf dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en ontruimd te houden, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. De kantonrechter heeft daarbij aangenomen dat [appellant] zijn hoofdverblijf niet in het gehuurde heeft (gehad), dat [appellant] tevens zijn verplichting tot het (tijdig) betalen van de maandelijkse huurpenningen niet is nagekomen en dat niet kan worden geoordeeld dat deze tekortkomingen de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering komt [appellant] op met een grief.
3.2
[appellant] kan zich in de eerste plaats niet vinden in het oordeel van de kantonrechter dat hij geen hoofdverblijf in het gehuurde heeft (gehad) en vecht de gronden aan waarop de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen. Hij ontkent niet dat hij regelmatig aanwezig is in de woning van [X] en namens [X] het woord voert. Hij helpt namelijk met de kinderen, met klussen en met communicatie tussen [X] en de buitenwereld. Hij blijft slechts incidenteel overnachten, na langere vermoeiende kluswerkzaamheden. Hij ontkent evenmin dat hij zijn auto (altijd) parkeert bij de woning van [X] . Hij doet dat met opzet, om bij de omwonenden van [X] de indruk te wekken dat hij bij [X] is, zodat zij zich veiliger voelt, en hij doet dit om praktische en economische redenen: (i) hij gebruikt de auto namelijk om de kinderen naar hun sport, hobby of afspraken te brengen en (ii) om brandstof te besparen op de route van de woning van [X] naar het gehuurde. Deze afstand loopt hij telkens in 10 minuten. Daarnaast stelt hij dat aan de verklaringen van de onder r.o. 2.7 genoemde getuigen (i), (iii), (iv) en (vii) te weten [I] , [C] , [D] en [F] , geen betekenis toekomt, omdat deze getuigen om verschillende redenen niet betrouwbaar zijn. Bovendien verklaart geen van deze getuigen uit eigen waarneming dat hij ook daadwerkelijk overnachtte bij [X] . Verder heeft [appellant] foto’s ingebracht ter ondersteuning van zijn stelling dat het gehuurde wel degelijk is ingericht en door hem als hoofdverblijf wordt gebruikt. Ter onderbouwing van deze stelling heeft hij ook, in aanvulling op een door hem in eerste aanleg ingebrachte e-mail d.d. 21 november 2017 van mevrouw [B] , bewoonster van de [adres 4] , in hoger beroep een vijftal verklaringen d.d. 24 september 2017 respectievelijk 13 maart 2018 ingebracht van (a) [J] , de in Amsterdam wonende vriendin van [appellant] met wie hij sinds december 2010 een (lat)relatie heeft, (b) [G] , de vriend van [B] en medebewoner van de [adres 4] , (c) [K] , (d) [zoon appellant] , zijn meerderjarige zoon en (e) [L] , vriendin van zijn zoon. Tot slot stelt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte betekenis heeft toegekend aan gegevens van PWN inzake het waterverbruik op het adres van [X] en het waterverbruik op het adres van het gehuurde.
3.3
Het hof stelt voorop dat reeds de veelvuldige aanwezigheid van [appellant] op het adres van [X] , het jegens de verhuurder van [X] en haar omwonenden optreden als aanspreekpunt met betrekking tot de woning van [X] , alsmede het feit dat hij zijn auto altijd in de buurt van die woning heeft geparkeerd (welke feiten en omstandigheden door [appellant] expliciet zijn bevestigd in zijn memorie van grieven), belangrijke, concrete aanwijzingen zijn die erop kunnen duiden dat [appellant] zijn hoofdverblijf niet in het gehuurde heeft. Hiertegenover heeft [appellant] nagelaten om concrete aanwijzingen van voldoende gewicht aan te dragen die op het tegendeel duiden, namelijk dat hij wel in het gehuurde hoofdverblijf heeft. De foto’s die hij van het gehuurde heeft ingebracht laten niet meer zien dan dat het gehuurde is ingericht; zij laten niet zien door wie die inrichting (en dus de woning) wordt gebruikt. Ook zijn zoon stond ingeschreven op het adres van het gehuurde en de inboedel zou dus ook juist hebben kunnen dienen voor zijn verblijf in het gehuurde. Het hof blijft bovendien, ondanks de verklaringen daarvoor van [appellant] , betekenis toekennen aan de aanwijzing dat de auto van [appellant] altijd bij de woning van [X] werd geparkeerd: daargelaten dat Woonwaard gemotiveerd heeft betwist dat de afstand van die woning tot het gehuurde in tien minuten lopen te overbruggen is (waarmee [appellant] heeft willen betogen dat hij de nacht over het algemeen niet in de woning van [X] doorbracht), heeft [appellant] nagelaten toe te lichten op welke wijze hij de ruim 35 kilometer vanuit [plaats] naar zijn vriendin in Amsterdam overbrugde, waar hij naar eigen zeggen ook regelmatig verbleef, terwijl hij tegelijk met het parkeren van zijn auto bij [X] haar een gevoel van veiligheid wilde bezorgen, wilde helpen met het regelmatig wegbrengen van de kinderen naar afspraken en hobby’s en wilde besparen op de benzinekosten. Het parkeerverhaal van [appellant] is in zoverre dan ook niet consistent met zijn ter zitting in eerste aanleg op 22 maart 2018 afgelegde verklaring dat hij regelmatig, namelijk om de week, bij zijn vriendin in Amsterdam vertoefde.
3.4
Woonwaard heeft zich niet alleen op deze drie aanwijzingen beroepen, waarvan het belang onvoldoende dan wel niet is weersproken door [appellant] , maar ook op door haar haar ingebrachte getuigenverklaringen, die deel uitmaken van de Handhavingsrapportage. Wat betreft de betrouwbaarheid van deze getuigenverklaringen wijst het hof erop dat die door twee rapporteurs, op ambtsbelofte, in interviews met diverse concrete vragen zijn afgenomen en vervolgens genoteerd. Zelfs indien de verklaring van getuige (i) Buijs buiten beschouwing zou worden gelaten (omdat [X] daarmee een conflict zou hebben) dan nog zijn er de twee verklaringen van [C] en van [F] , opzichter bij de verhuurder van [X] . Zo heeft [C] , omwonende van [X] , verklaard:
“Hij was altijd ’s avonds en ’s nachts bezig. Veel ruzie, veel lawaai, harde tv. (…) Toen wij daar kwamen wonen[2009/2010, hof]
woonde hij daar al. Dus al heel lang (…) Hij was er altijd. We hoorden en zagen hem dagelijks. Hij kluste in huis en tuin, altijd ’s avonds. Hij bracht de kinderen naar sport en zwemles. Hij deed samen met haar de boodschappen met de auto en als we weleens aanbelden en de kinderen open deden riepen ze altijd hun vader erbij.”[appellant] heeft onvoldoende gemotiveerd waarom aan deze verklaring geen bewijskracht toekomt. De uitspraak van de rechtbank van Almaar van 4 maart 2010, waar [appellant] op wijst ter onderbouwing van zijn betoog dat er met sommige getuigen wonend aan de [naam straat] , onder wie [C] , een gespannen relatie bestond, dateert al van ruim 7 jaar voordat de door Woonwaard ingebrachte getuigenverklaringen zijn afgenomen, nog daargelaten dat een (eventuele en) louter gespannen relatie met een of meer getuigen op zichzelf bezien niet meebrengt dat zij onwaar zouden verklaren. Dat er recentelijk conflicten met [C] zijn geweest is daarbij onvoldoende gemotiveerd gesteld. De door [appellant] ingebrachte foto van een beschadigde schutting kan niet in verband worden gebracht met getuige [C] . Verder staat het feit dat [C] in maart 2017 is verhuisd er niet aan in de weg dat hij kan getuigen over de periode daarvoor. Opzichter [F] heeft onder meer verklaard:
“Ja, ik kom daar[op het adres van [X] ]
al door de jaren heen. Eind vorig jaar en begin dit jaar wat vaker in verband met schilderwerkzaamheden. Ik kom al heel lang op dat adres dus ik ken de familie [X] al een hele tijd. (…) Het is daar vrij vol in de woning. Daar wonen mevrouw en meneer [X] met, ik denk, 4 kinderen. (…) Als ik in de wijk ben zie ik hem ook vaak in en rond de woning. Laatst zag ik dat hij de ramen aan het lappen was.”[appellant] heeft niet gemotiveerd waarom geen geloof kan worden gehecht aan de verklaring van [F] , die [appellant] ook alledaagse klussen, zoals het lappen van ramen, heeft zien doen. Ook al is het zo dat geen van de omwonenden van de woning van [X] noch opzichter [F] uit eigen waarneming heeft kunnen verklaren dat [appellant] bij [X] de hele nacht overnachtte, dit neemt niet weg dat drie omwonenden van het gehuurde (Faye [B] , [D] en een anonieme getuige) hebben verklaard [appellant] (bijna) nooit bij het gehuurde te hebben gezien. [appellant] heeft niet voldoende gemotiveerd waarom aan deze laatste drie verklaringen geen bewijskracht toekomt. Hiertegenover heeft [appellant] , geen concrete feiten of omstandigheden aangedragen (afgezien van de hierboven reeds besproken foto’s) die op het tegendeel zouden kunnen duiden. Dat de buschauffeur en meerdere omwonenden aan de [naam straat] hebben verklaard dat de jongste zoon elke dag wordt opgehaald bij de woning van [X] is in die zin relevant dat als [appellant] had kunnen aantonen dat zijn jongste zoon wel in het gehuurde zou wonen, dit een aanwijzing had kunnen zijn dat ook [appellant] hoofdverblijf heeft in het gehuurde. Dit heeft hij evenwel niet gesteld. Niet relevant daarentegen is de stelling van [appellant] dat getuigen hebben verklaard dat er de laatste jaren minder ruzies zijn aan het adres van [X] . [appellant] heeft immers nagelaten te motiveren waarom die ruzies juist in verband zouden staan met zijn aanwezigheid op dat adres.
3.5
Tegenover de door Woonwaard ingebrachte verklaringen heeft [appellant] in de eerste plaats verklaringen ingebracht van [J] , de vriendin van [zoon appellant] met wie hij sinds december 2010 een (lat)relatie heeft, zijn, [zoon appellant] , zijn meerderjarige zoon en [L] , vriendin van zijn zoon. Afgezien van het feit dat het om zeer summiere, voorgetypte, en nauwelijks concrete verklaringen gaat, hebben al deze drie getuigen belang bij het behouden van het gehuurde door [appellant] , waardoor deze verklaringen voldoende bewijskracht missen. Daar komt bij dat [J] niet heeft gespecificeerd waarom zij uit eigen wetenschap weet dat [appellant] in het gehuurde hoofdverblijf heeft. Zo heeft zij niet verklaard het gehuurde te hebben bezocht, laat staan regelmatig. De door [appellant] ingebrachte e-mail van Faye [B] , bewoonster van de [adres 4] , wordt weersproken door de later door haar afgelegde verklaring, ingebracht door Woonwaard, waaruit blijkt dat zij in haar e-mail het niet heeft gehad over vader [appellant] , maar over zijn (meerderjarige) zoon, en vader [appellant] niet kent. Blijven over de door [appellant] ingebrachte verklaringen van [G] (bewoner van [adres 4] en [H] (zie 2.12 en 2.13) die zeer summier en abstract geformuleerd zijn en geen concrete feiten of omstandigheden noemen op basis waarvan kan worden aangenomen dat deze personen daadwerkelijk getuige zijn geweest van het door [appellant] als hoofdverblijf houden van het gehuurde. Zo heeft [H] niet aangeduid waarom, sinds wanneer c.q. in welke periode hij [appellant] regelmatig heeft bezocht.
3.6
Wat betreft de bevindingen in de Handhavingsrapportage omtrent het waterverbruik op de beide betrokken adressen overweegt het hof dat uit de PWN-gegevens blijkt dat het waterverbruik in het gehuurde in de periode juli 2012 tot en met november 2016 respectievelijk 4, 9, 8, 20 en 43 m3 bedroeg, terwijl het waterverbruik in de woning van [X] in de periode maart 2012 tot en met maart 2016 respectievelijk 249, 212, 236 en 250 m3 bedroeg. Uitgaande van de inschrijving van [appellant] en zijn twee zoons op het adres van het gehuurde en dus van een 3-persoonshuishouden zou, op basis van berekeningen door het Nibud van het gemiddelde waterverbruik door een 3-persoons huishouding, 127 m3 per jaar op dat adres moeten zijn verbruikt. Voor een 4-persoonshuishouden (zoals dat van het huishouden van [X] aan de [naam straat] ) geldt volgens de Nibud een gemiddeld gebruik verbruik van 159 m3 per jaar. [appellant] heeft niet overtuigend toegelicht waarom het waterverbruik in het gehuurde ver onder het eerstgenoemde gemiddelde ligt en het waterverbruik aan de [naam straat] ver boven het laatstgenoemde gemiddelde ligt. Dat zijn meerderjarige zoon diens was laat doen bij [X] en regelmatig bij vrienden logeert, kan het grote verschil niet verklaren. Dat [appellant] , zoals hij in eerste aanleg heeft verklaard, om de week bij zijn vriendin in Amsterdam verblijft, is een stelling die zich niet verdraagt met zijn stelling dat hij omwille van de verzorging van de kinderen, het doen van klussen en het helpen met de communicatie met de buitenwereld geregeld bij [X] verblijft. Verder ligt het, zoals ook Woonwaard heeft aangevoerd, op de weg van [appellant] om gemotiveerd te stellen waarom de rekenmethode van het Nibud niet deugt. Dit heeft hij nagelaten.
3.7
Nu [appellant] tegenover de door Woonwaard ingebrachte verklaringen en bevindingen, die, in onderlinge samenhang bezien, erop wijzen dat [appellant] geen hoofdverblijf heeft gehad in het gehuurde, geen concrete feiten en omstandigheden heeft aangedragen die op het tegendeel zouden kunnen wijzen, komt het hof tot de conclusie dat Woonwaard voldoende gemotiveerd heeft gesteld en [appellant] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat hij geen hoofdverblijf heeft gehad in het gehuurde.
3.8
In de tweede plaats heeft [zoon appellant] aangevoerd dat de enkele tekortkoming, gelegen in het niet tijdig betalen van de huurpenningen, de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigt.
3.9
Hiervoor, in r.o. 3.7, is evenwel vast komen te staan dat [appellant] ook tekort is geschoten in de naleving van de verplichting om hoofdverblijf te houden in het gehuurde. [appellant] heeft geen andere gronden aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat de tekortkomingen de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigen. Daarom verwerpt het hof ook dit betoog.
3.1
Nu [appellant] geen te bewijzen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, wordt zijn bewijsaanbod gepasseerd.
3.11
[appellant] heeft in het petitum van de memorie van grieven gevorderd “de vorderingen van [appellant] toe te wijzen, door [appellant] alsnog de desbetreffende woning toe te wijzen dan wel een vergelijkbare woning in [plaats] ”. Het hof wijst erop dat op grond van artikel 353 lid 1 Rv niet voor het eerst in hoger beroep een reconventionele vordering kan worden ingesteld. [appellant] zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in deze vordering. Duidelijk is echter dat deze vordering ook op inhoudelijke gronden niet voor toewijzing vatbaar zou zijn geweest.
3.12
De grieven van [appellant] falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en [appellant] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn tegenvordering. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn tegenvordering;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Woonwaard begroot op € 726,= aan verschotten en € 1.074,= voor salaris;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, J.C.W. Rang en C.A.H.M. ten Dam en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2019.