ECLI:NL:GHAMS:2019:3794

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
22 oktober 2019
Zaaknummer
200.254.518/01 GDW 200.254.875/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarder over ambtshandeling en kosten in het kader van E-court

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder (GDW) door een klager. De klager had eerder een klacht ingediend bij de kamer voor gerechtsdeurwaarders, die deze deels gegrond verklaarde, maar geen maatregel oplegde. De klager stelde dat de gerechtsdeurwaarder onterecht kosten in rekening had gebracht en dat de oproep om voor E-court te verschijnen niet als een ambtshandeling mocht worden beschouwd. Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder bevoegd was om de basisregistratie personen en het digitaal beslagregister te raadplegen voor het opmaken van exploten, maar dat hij ten onrechte de explootkosten met verwijzing naar het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag) in rekening had gebracht. Ook was het de gerechtsdeurwaarder niet toegestaan om het salaris van de gemachtigde rechtstreeks bij de schuldenaar in rekening te brengen. Het hof legde de maatregel van berisping op aan de gerechtsdeurwaarder en veroordeelde hem tot betaling van de kosten in hoger beroep aan de klager, alsook de kosten van de behandeling van de klacht door het hof. De beslissing van de kamer werd vernietigd en de klachtonderdelen werden deels gegrond verklaard.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummers : 200.254.518/01 GDW en 200.254.875/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/648452 / DW RK 18/277
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 29 oktober 2019
inzake (200.254.518/01 GDW)
[klager],
wonend te [plaats] ,
appellant,
gemachtigde: mr. [naam] ,
tegen
[beklaagde],
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. J.D. van Vlastuin, advocaat te Veenendaal,
en inzake (200.254.875/01 GDW)
[beklaagde] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
appellant,
gemachtigde: mr. J.D. van Vlastuin, advocaat te Veenendaal,
tegen
[klager],
wonend te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. [naam] .

1.De gedingen in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.254.518/01 GDW
1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 12 februari 2019 een beroepschrift met producties bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 22 januari 2019 (ECLI:NL:TGDKG: 2019:6). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen geïntimeerde (hierna: de gerechtsdeurwaarder) gegrond verklaard, aan de gerechtsdeurwaarder geen maatregel opgelegd en de gerechtsdeurwaarder veroordeeld tot vergoeding aan klager van het door hem betaalde griffierecht ad € 50,- .
1.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 12 april 2019 een verweerschrift met producties bij het hof ingediend.
1.3.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 27 augustus 2019 een aanvullende productie ingediend.
In de zaak met zaaknummer 200.254.875/01 GDW
1.4.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 21 februari 2019 een beroepschrift met producties bij het hof ingediend tegen de hiervoor onder 1.1. genoemde beslissing van de kamer.
1.5.
Klager heeft op 8 april 2019 een verweerschrift met producties bij het hof ingediend.
In beide zaken
1.6.
De zaken zijn gezamenlijk behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 5 september 2019. De gemachtigde van klager en de gerechtsdeurwaarder, vergezeld van zijn gemachtigde en mr. I. van Apeldoorn, zijn verschenen. Allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigden aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnota’s. Desgevraagd hebben de gemachtigden ter zitting verklaard dat de onder 1.1. tot en met 1.5. genoemde processtukken moeten worden geacht over en weer voor beide zaken te zijn ingebracht.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten in beide zaken naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
Kort gezegd gaat het in deze zaken om het volgende.
3.1.
Klager is bij exploot van 18 september 2017 opgeroepen te verschijnen in een procedure bij Stichting E-Court via www.e-court.nl/juridisch ter nakoming van betalingsverplichtingen aan Menzis wegens verschuldigde achterstallige eigen risico/eigen bijdrage als in het exploot verder omschreven.
3.2.
In het exploot is klager onder meer het volgende aangezegd:
"1. De debiteur is ook de kosten van dit oproepingsexploot en salaris gemachtigde verschuldigd."
In het exploot staat verder vermeld:
"De kosten van dit stuk zijn:
Tarief volgens Btag € 80,42
Bevraging DRB (12-09-2017) € 1,52
Bevraging BRP (13-09-2017) € 1,57
----------------------
Subtotaal € 83,51
Verhoging conform artikel 10 Btag € 17,54
--------------------------
Totaal € 101,05"

4.Standpunt van klager

De klacht van klager bestaat – kort samengevat – uit de volgende onderdelen.
a. De gerechtsdeurwaarder heeft ten onrechte, in strijd met wet- en regelgeving, de oproep als ambtshandeling bij exploot uitgebracht.
b. De gerechtsdeurwaarder heeft ten onrechte de basisregistratie personen en het digitaal beslagregister geraadpleegd.
c. De gerechtsdeurwaarder heeft ten onrechte de explootkosten met verwijzing naar Btag in rekening gebracht.
d. De gerechtsdeurwaarder heeft ten onrechte e-Court en de rechtbank Overijssel met onjuiste informatie in het exploot op het verkeerde been gezet.
e. De gerechtsdeurwaarder heeft door de wijze van uitbrengen van de oproep onnodig kosten gemaakt.
f. De gerechtsdeurwaarder heeft ten onrechte, in strijd met wet- en regelgeving, de kosten voor het salaris van de gemachtigde bij de schuldenaar in rekening gebracht.
In hoger beroep van de zijde van klager voert klager aan dat de kamer ten onrechte geen beslissing heeft genomen op de tijdens de zitting in eerste aanleg mondeling geformuleerde zevende klacht (klacht g) inhoudende dat de gerechtsdeurwaarder in zijn verweerschrift oneigenlijke druk heeft uitgeoefend door te dreigen met een proceskostenveroordeling. Daarnaast betoogt klager dat de kamer ten onrechte – ondanks het feit dat de kamer alle klachtonderdelen gegrond heeft verklaard – aan de gerechtsdeurwaarder geen maatregel heeft opgelegd.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder wordt, voor zover relevant, hieronder besproken. In hoger beroep van de zijde van de gerechtsdeurwaarder betoogt de gerechtsdeurwaarder dat hij het onbegrijpelijk vindt dat de kamer niet of nauwelijks is ingegaan op de door hem aangevoerde argumenten, meer in het bijzonder op zijn argumenten ontleend aan de op 18 februari 2016 door de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (hierna: KBvG) vastgestelde notitie “Elk exploot is een ambtshandeling”.
Daarnaast is de kamer niet ingegaan op de recentere beslissing van de voorzitter van de kamer van 14 augustus 2018.

6.Beoordeling

Bij de beoordeling van de klachtonderdelen stelt het hof het volgende voorop.
Taak van de tuchtrechter
6.1.
Het is niet de taak van de tuchtrechter, maar uiteindelijk de taak van de burgerlijke rechter om bindend vast te stellen hoe regels van burgerlijk recht en burgerlijke rechtsvordering moeten worden uitgelegd. De burgerlijke rechter is niet gebonden aan overwegingen van de tuchtrechter dienaangaande.
Niettemin kan het in het kader van de beoordeling van een klacht aangewezen zijn dat de tuchtrechter uitleg geeft aan regels van burgerlijk recht en burgerlijke rechtsvordering. In dat kader geeft het hof als tuchtrechter deze vooropstelling.
Is het doen van een exploot een ambtshandeling?
6.2.
Art. 2 van de Gerechtsdeurwaarderwet (hierna: Gdw) luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. De gerechtsdeurwaarder is een openbaar ambtenaar, belast met de taken die bij of krachtens de wet, al dan niet bij uitsluiting van ieder ander, aan deurwaarders onderscheidenlijk gerechtsdeurwaarders zijn opgedragen of voorbehouden. De gerechtsdeurwaarder is in het bijzonder belast met:
a. het doen van oproepingen en andere betekeningen, behorende tot de rechtsingang of de instructie van gedingen;
b. het doen van gerechtelijke aanzeggingen, bekendmakingen, protesten en verdere exploten;
(...)
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden de in het eerste lid bedoelde ambtshandelingen omschreven."
6.3.
In HR 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3192, is onder meer overwogen:
"3.5.1 Bij de beoordeling hiervan moet het volgende worden vooropgesteld.
De gerechtsdeurwaarder, die ingevolge art. 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) bij koninklijk besluit wordt benoemd, is, zoals volgt uit art. 2 van die wet, een openbaar ambtenaar en bestuursorgaan in de zin van art. 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht. De deurwaarder is krachtens art. 2, lid 1, onder a, Gdw belast met het doen van dagvaardingen. Hij ontleent zijn bevoegdheid daartoe dus rechtstreeks aan de wet en verricht die werkzaamheid - een ambtshandeling als bedoeld in lid 2 van art. 2 - dan ook in zijn genoemde hoedanigheid van openbaar ambtenaar en bestuursorgaan. Hieraan doet niet af dat de deurwaarder slechts tot het verrichten van die ambtshandeling overgaat indien hij daartoe van de partij die met de dagvaarding een procedure wenst in te leiden, opdracht ontvangt. Die opdracht is immers weliswaar een voorwaarde voor het verrichten van de ambtshandeling maar niet de grondslag ervan, want die is gelegen in de wet."
6.4.
Hetgeen de Hoge Raad in dit arrest heeft overwogen over "het doen van dagvaardingen" geldt ook voor "het doen van (...) verdere exploten" als bedoeld in art. 2, lid 1, onder b, Gdw. Dat betekent dat de gerechtsdeurwaarder die een exploot doet, een ambtshandeling verricht, ongeacht de inhoud van het exploot en ongeacht het antwoord op de vraag of er een wettelijk voorschrift bestaat waaruit voortvloeit dat de handeling bij exploot dient te geschieden, bij exploot kan geschieden of niet bij exploot kan geschieden. Indien een gerechtsdeurwaarder een exploot doet waarbij een persoon wordt opgeroepen om voor e-Court te verschijnen, is dat dus een ambtshandeling.
Voor welke categorieën van exploten gelden de art. 45-66 Rv?
6.5.
De art. 45-66 Rv zijn in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering opgenomen in het eerste boek, getiteld: "De wijze van procederen voor de rechtbanken, de hoven en de Hoge Raad", eerste titel, getiteld: "Algemene bepalingen", zesde afdeling, getiteld: "Exploten". De artikelen zijn gelet op die plaatsing niet slechts van toepassing op exploten van dagvaarding, maar op alle exploten die verband houden met het procederen voor de overheidsrechter. Dit volgt uit het feit dat de wet in art. 111 Rv voor dagvaardingen aanvullende explootvereisten vermeldt. Dit volgt ook uit de volgende passage uit de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1999-2000, 26855, nr. 3, p. 69-70):
"Hoewel in de praktijk, mede met verwijzing naar het opschrift van de eerste afdeeling van het eerste boek van het wetboek (luidende: Van exploiten van dagvaarding, aanzegging en beteekening) wordt aangenomen dat de huidige artikelen 1 tot en met 4 Rv niet alleen op dagvaardingen, maar op alle exploten betrekking hebben, lijken die artikelen zelf alleen of in de eerste plaats voor dagvaardingen te zijn geschreven. Dit terwijl voorschriften met betrekking tot de betekening van exploten ook voor andere stadia van de dagvaardingsprocedure, als ook voor de executie, en zelfs soms voor verzoekschriftprocedures van belang zijn. Er is dan ook alle reden om de desbetreffende bepalingen op te nemen in de onderhavige titel met Algemene bepalingen, en deze voorschriften ook als algemene bepalingen te redigeren."
6.6.
Noch uit de omstandigheid dat de art. 45-66 Rv in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn opgenomen (in plaats van in een andere wet), noch uit de hiervoor geciteerde passage uit de Memorie van Toelichting kan worden afgeleid dat de art. 45-66 Rv uitsluitend toepassing kunnen vinden, indien het exploot wordt uitgebracht in verband met het procederen voor de overheidsrechter. Daarom moet worden aangenomen dat de art. 45-66 Rv van overeenkomstige toepassing zijn op exploten die geen verband houden met het procederen voor de overheidsrechter, behoudens voor zover de aard van het exploot zich daartegen verzet.
6.7.
Op grond van het voorgaande moet worden aangenomen dat een exploot waarbij een persoon wordt opgeroepen om voor e-Court te verschijnen, de woonplaats dient te vermelden van die persoon (zie art. 45 lid 3, aanhef en onder d, Rv).
In welke gevallen dient de deurwaarder de basisregistratie personen raadplegen?
6.8.
In het algemeen wordt aangenomen dat op de gerechtsdeurwaarder bij het betekenen van exploten aan de woonplaats van een persoon een onderzoeksplicht rust, die meebrengt dat de deurwaarder verplicht is om recente adresgegevens uit de basisregistratie personen (hierna: de BRP) te raadplegen (vergelijk: conclusie Advocaat-Generaal, ECLI:NL:PHR:2019:484, onder 3.25).
6.9.
De Wet basisregistratie personen (hierna: Wet BRP) vermeldt onder meer:
“ Artikel 3.2
1. Onze Minister verstrekt gegevens aan een overheidsorgaan, voor zover dit is bepaald in een besluit van Onze Minister.
2. Onze Minister neemt het besluit op verzoek van het overheidsorgaan. Het verzoek bevat de gronden voor de verstrekking en de gegevens waarop het verzoek betrekking heeft.
3. Bij de bepaling van de gegevens die worden verstrekt, worden de gegevens opgenomen die in het verzoek zijn vermeld voor zover het overheidsorgaan aantoont dat deze gegevens noodzakelijk zijn voor de goede vervulling van zijn taak.
4. Bij het besluit wordt in ieder geval bepaald over welke categorieën van personen gegevens worden verstrekt, welke gegevens het betreft en in welke gevallen gegevens worden verstrekt.
5. Aan het besluit kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden in het belang van een zorgvuldige en doelmatige gegevensverstrekking.
(…)
Artikel 3.5
1. Het college van burgemeester en wethouders verstrekt op verzoek van een overheidsorgaan aan hem gegevens, voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de goede vervulling van zijn taak.
2. Het verzoek bevat de gronden voor de verstrekking.
3. Voor zover krachtens het bepaalde in deze paragraaf gegevens kunnen worden verstrekt, wordt op verzoek een gewaarmerkt afschrift van de in het verzoek aangewezen gegevens verstrekt.
4. Het college weigert het verzoek indien de gevraagde gegevensverstrekking zodanig is dat verstrekking op grond van paragraaf 1 aangewezen is. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent gevallen waarin het college het verzoek moet weigeren."
6.10.
In HR 28 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1052, is onder meer overwogen:
“ 3.7 De gerechtsdeurwaarder – tot wiens wettelijke taak behoort het uitbrengen van exploten van dagvaarding (art. 2 lid 1, aanhef en onder a, Gerechtsdeurwaarderswet) – is openbaar ambtenaar en bestuursorgaan in de zin van art. 1:1 Awb. Als zodanig is de gerechtsdeurwaarder aan te merken als overheidsorgaan in de zin van art. 1.1, aanhef en onder t, 2° Wet BRP en heeft hij toegang tot de gegevens uit de BRP (art. 3.2 en art. 3.5 Wet BRP)."
6.11.
Uit het voorgaande volgt dat de gerechtsdeurwaarder als overheidsorgaan bevoegd is gegevens uit de BRP te raadplegen, ongeacht het antwoord op de vraag ten behoeve van welke ambtshandeling hij die bevoegdheid uitoefent. Een wettelijk voorschrift dat deze bevoegdheid beperkt tot bepaalde categorieën van ambtshandelingen, is er niet.
6.12.
Het bestuur van de KBvG heeft een Gedragscode gerechtsdeurwaarders ter bescherming persoonsgegevens vastgesteld. Deze Gedragscode bevat geen voorschrift waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de gerechtsdeurwaarder in strijd met enige beroeps- of gedragsregel handelt, indien hij de BRP raadpleegt ten behoeve van het voornemen een exploot uit te brengen op het in de BRP geregistreerde adres, zonder dat er een wettelijk voorschrift bestaat waaruit voortvloeit dat de voorgenomen ambtshandeling bij exploot dient te geschieden.
6.13.
De ledenraad van de KBvG heeft een Verordening KBvG Normen voor Kwaliteit vastgesteld. Hierin is onder meer bepaald:
"Artikel 7 (Informatieverstrekking)
De gerechtsdeurwaarder draagt zorg voor eenduidige, volledige en juiste informatieverstrekking aan de justitiabele (...)."
Het bestuur van de KBvG heeft nadere regels gesteld in een Reglement KBvG Normen voor Kwaliteit. Hierin is onder meer bepaald:
"Artikel 7 (Informatieverstrekking)
Best practices behorende bij artikel 7 van de Verordening KBvG Normen voor
Kwaliteit:
(...)
7.4
Bij het betekenen van een exploot beschikt de gerechtsdeurwaarder over
BRP en/of KvK gegevens die niet ouder zijn dan twee weken, tenzij de
gerechtsdeurwaarder ermee bekend is dat de gegevens waar hij over beschikt
correct zijn, ondanks dat deze ouder zijn dan twee weken."
Deze verordening en dit reglement bevatten geen voorschriften waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de deurwaarder in strijd met enige beroeps- of gedragsregel handelt, indien hij de BRP raadpleegt ten behoeve van het voornemen een exploot uit te brengen op het in de BRP geregistreerde adres, ook niet als er geen wettelijk voorschrift bestaat waaruit voortvloeit dat deze voorgenomen ambtshandeling bij exploot dient te geschieden.
6.14.
Slotsom van het voorgaande is dat de deurwaarder bevoegd is gegevens uit de BRP te raadplegen om onderzoek te doen naar de woonplaats van degene voor wie het exploot bestemd is, teneinde aan die woonplaats een exploot uit te brengen waarbij die persoon wordt opgeroepen om voor e-Court te verschijnen. Er zijn geen voorschriften aangetroffen die meebrengen dat de uitoefening van deze bevoegdheid tuchtrechtelijk verwijtbaar moet worden geacht.
In welke gevallen dient de deurwaarder het digitaal beslagregister voor gerechtsdeurwaarders te raadplegen?
6.15.
Het digitaal beslagregister voor gerechtsdeurwaarders (hierna: het DBR) is als zodanig niet geregeld in de wet.
6.16.
Het bestuur van de KBvG heeft een Verordening digitaal beslagregister voor gerechtsdeurwaarders (hierna: Verordening DBR) vastgesteld. Hierin staat onder meer:
"Artikel 8 – Raadpleging van het beslagregister
1. De verplichte raadpleging van het beslagregister voorafgaand aan het verrichten van een reeds opgedragen ambtshandeling geldt alleen ten aanzien van ambtshandelingen zoals bij Reglement nader bepaald.
(…)"
Het bestuur van de KBvG heeft nadere regels gesteld in een Reglement digitaal beslagregister voor gerechtsdeurwaarders (hierna: Reglement DBR). Hierin staat onder meer:
"Artikel 4 ‐ Raadpleging van het beslagregister
1. De voorafgaande verplichte raadpleging als bedoeld in artikel 8 lid 1 van de verordening geldt uitsluitend indien de reeds opgedragen ambtshandeling betrekking heeft op:
A. een op een verhaalsvordering betrekking hebbend exploot van dagvaarding, oproeping, of aanzegging die het geding inleidt;
(...)"
6.17.
De begrippen "verhaalsvordering" en "geding" zijn niet gedefinieerd in de Verordening DBR of het Reglement DBR. Een vordering tot betaling die voorgelegd wordt aan e-Court , moet aangemerkt worden als een verhaalsvordering. Een oproeping om voor e-Court te verschijnen kan echter niet aangemerkt worden als een exploot van oproeping dat een geding inleidt, een en ander als bedoeld in art. 4 lid 1, aanhef en sub A, Reglement DBR, omdat aangenomen moet worden dat het woord "geding" in die bepaling niet de procedure voor e-Court insluit. Nu het woord "geding" niet is gedefinieerd en het in het belang van de rechtszekerheid moet worden geacht dat verplichtingen voor gerechtsdeurwaarders duidelijk worden begrensd, moet worden aangenomen dat het woord "geding" in art. 4 lid 1, aanhef en sub A, Reglement DBR uitsluitend betrekking heeft op het geding voor de overheidsrechter.
De Verordening DBR en het Reglement DBR verplichten de gerechtsdeurwaarder dus niet om het DBR te raadplegen voordat hij een exploot uitbrengt waarbij een persoon wordt opgeroepen om voor e-Court te verschijnen.
6.18.
Dat wil echter niet zeggen dat het de gerechtsdeurwaarder verboden is dat te doen. Aangenomen moet worden dat de gerechtsdeurwaarder als openbaar ambtenaar, bestuursorgaan en overheidsorgaan in beginsel bevoegd is het DBR te raadplegen als een behoorlijk vervulling van de wettelijke taken waarmee hij is belast, dat meebrengt, waaronder de taak van "het doen van (...) verdere exploten" als bedoeld in art. 2 lid 1, aanhef en sub b Gdw.
De Verordening DBR en het Reglement DBR bevatten geen voorschriften waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de gerechtsdeurwaarder in strijd met enige beroeps- of gedragsregel handelt, indien hij het DBR raadpleegt ten behoeve van het voornemen een exploot uit te brengen waarbij een persoon wordt opgeroepen om voor e-Court te verschijnen.
6.19.
Slotsom van het voorgaande is dat de gerechtsdeurwaarder bevoegd is gegevens uit het DBR te raadplegen om onderzoek te doen naar de vraag of er beslagen zijn gelegd ten laste van de persoon die wordt opgeroepen om voor e-Court te verschijnen. Er zijn geen voorschriften die meebrengen dat het gebruikmaken van deze bevoegdheid tuchtrechtelijk verwijtbaar moet worden geacht.
Mogen kosten in rekening worden gebracht?
6.20.
In art. 2 van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (hierna: Btag) zijn, blijkens de aanhef daarvan, de schuldenaarstarieven vastgesteld voor de kosten, bedoeld in de art. 240 en 434a Rv. Dit zijn respectievelijk kosten van ambtshandelingen in verband met een procedure bij de overheidsrechter en kosten van tenuitvoerlegging van een uitspraak van de overheidsrechter. Het Btag biedt dus geen grondslag voor de berekening van kosten van een exploot van oproeping om voor e-Court te verschijnen.
6.21.
Uiteraard staat het een gerechtsdeurwaarder – als opdrachtnemer – vrij om kosten voor het uitbrengen van een exploot van oproeping om voor e-Court te verschijnen, in rekening te brengen bij zijn opdrachtgever. Het ligt voor de hand om voor het bepalen van de hoogte van die kosten aan te sluiten bij de tarieven in het Btag.
6.22.
In art. 15 lid 3 Gdw is voorgeschreven dat de kosten, bedoeld in de art. 240 en 434a Rv aan de voet van het exploot worden vermeld. Dit voorschrift is dus evenmin geschreven voor een exploot van oproeping om voor e-Court te verschijnen.
6.23.
Het is de gerechtsdeurwaarder niet toegestaan de hiervoor bedoelde kosten rechtstreeks in rekening te brengen bij degene voor wie het exploot bestemd is.
Mag een salaris voor de gemachtigde in rekening worden gebracht?
6.24.
Het is de gerechtsdeurwaarder niet toegestaan een salaris voor de gemachtigde rechtstreeks bij de opgeroepen partij in rekening te brengen. Daarvoor ontbreekt een wettelijke grondslag.
Iets anders is dat de deurwaarder het gebruikelijk door de rechter toegewezen salaris gemachtigde betrekt bij de onderhandeling over het intrekken van een dagvaarding of het schorsen van een procedure.
Karakter van de notitie "Elk exploot is een ambtshandeling"
6.25.
Het bestuur van de KBvG heeft een subcommissie ingesteld die een notitie heeft uitgebracht, getiteld "Elk exploot is een ambtshandeling". Het bestuur heeft het in die notitie uiteengezette standpunt van de subcommissie onderschreven.
6.26.
De notitie kan niet worden aangemerkt als een verordening op de voet van
art. 57 lid 2 of art. 80 Gdw. De notitie bevat geen beroeps- of gedragsregels en geen verbindende voorschriften. De notitie bevat wel een rechtsopvatting. Gelet op het gezag dat binnen de beroepsgroep pleegt toe te komen aan een dergelijke notitie, dient te worden aangenomen dat een gerechtsdeurwaarder die in overeenstemming met die rechtsopvatting handelt, in beginsel niet tuchtrechtelijk laakbaar handelt, zolang die rechtsopvatting niet door de tucht- of burgerlijke rechter als onjuist van de hand is gewezen.
6.27.
Tegen de achtergrond van voorgaande vooropstelling oordeelt het hof als volgt over de klachtonderdelen.
Klachtonderdeel a: de gerechtsdeurwaarder heeft ten onrechte, in strijd met wet- en regelgeving, de oproep als ambtshandeling bij exploot uitgebracht.
6.28.
E-Court heeft de oproep om voor e-Court te verschijnen per exploot uitgebracht. Op grond van artikel 2 van de Gdw dient deze oproeping dan noodzakelijkerwijs door een deurwaarder te worden gedaan. Immers, het uitbrengen van exploten is een taak die door de wetgever exclusief aan gerechtsdeurwaarders is opgedragen. Op zichzelf is het juist – zoals ook door [klager] wordt gesteld en door de kamer in zijn eerdere beslissing van 8 februari 2011 (ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0533) is overwogen – dat de partijen bij e-Court niet op grond van de wet zijn aangewezen op de tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder bij het oproepen van een partij. Echter, indien – op welke basis dan ook – ervoor wordt gekozen om de oproeping bij exploot uit te brengen, dan kan een dergelijke handeling, anders dan door [klager] wordt gesteld en anders dan de kamer in zijn hiervoor genoemde eerdere beslissing uit 2011 heeft overwogen, niet anders worden gekwalificeerd dan als een ambtshandeling. Een en ander volgt rechtstreeks uit het bepaalde in artikel 2 lid 1, aanhef en sub b slot, en lid 2 Gdw. . Klachtonderdeel a is daarmee ongegrond.
Klachtonderdeel b: de gerechtsdeurwaarder heeft ten onrechte de basisregistratie personen en het digitaal beslagregister geraadpleegd.
i. Basisregistratie personen
6.29.
Op grond van art. 1.1, aanhef en onder t, 2° Wet BRP is de gerechtsdeurwaarder aan te merken als een overheidsorgaan in de zin van deze wet. In deze hoedanigheid heeft hij op grond van artikel 3.5. Wet BRP toegang tot de gegevens uit de BRP.
Anders dan [klager] heeft aangevoerd, houdt bijlage 5 behorend bij art. 41 van het Besluit basisregistratie personen (hierna: Besluit BRP) geen beperking van deze bevoegdheid in. Art. 41 Besluit BRP heeft blijkens de tekst van die bepaling betrekking op door derden verrichte werkzaamheden en vindt zijn grondslag in art. 3.6 Wet BRP. De gerechtsdeurwaarder is echter geen derde in de zin van in art. 3.6 Wet BRP, maar een overheidsorgaan in de zin van art. 1.1 onder t en 3.5 Wet BRP en hij ontleent zijn bevoegdheid dus aan laatstbedoelde bepalingen.
Bij het uitbrengen van een exploot heeft de gerechtsdeurwaarder op basis van het onder 6.13. genoemde artikel 7 lid 4 van het Reglement KBvG Normen voor kwaliteit niet alleen de bevoegdheid, maar in beginsel zelfs de verplichting om recente adresgegevens uit de BRP te raadplegen. Daarom is klachtonderdeel b ten aanzien van het raadplegen van de BRP ongegrond.
ii. Digitaal beslagregister
6.30.
Ten aanzien van het raadplegen van het DBR geldt dat de gerechtsdeurwaarder – ook in het kader van een oproep om voor e-Court te verschijnen – bevoegd is om dit register te raadplegen. Deze bevoegdheid ontleent hij aan zijn hoedanigheid van openbaar ambtenaar belast met de in artikel 2 lid 1, aanhef en sub b Gdw genoemde wettelijke taken. Er zijn geen wettelijke voorschriften die de uitoefening van deze bevoegdheid in de weg staan.
Anders dan voor de BRP gaat het hier niet om een verplichting. Op basis van artikel 8 lid 1 van de onder 6.16 genoemde Verordening DBR geldt de verplichte raadpleging van het beslagregister immers alleen ten aanzien van ambtshandelingen zoals bij Reglement nader bepaald.
Artikel 4 lid 1 aanhef en sub A van het Reglement DBR bepaalt dat deze verplichte raadpleging van het beslagregister uitsluitend ziet op een “
exploot van oproeping dat een geding inleidt”.Omdat e-Court geen overheidsrechter is, moet worden aangenomen dat de procedure voor e-Court geen geding is in de zin van artikel 4 lid 1 aanhef en sub A van dit Reglement en dat er voor deze exploten dus geen verplichting tot raadpleging van het DBR geldt .
Dat brengt echter niet mee dat uitoefening van de bevoegdheid om het DBR te raadplegen in strijd zou zijn met enige tuchtrechtelijke norm. Klachtonderdeel b is derhalve ook ten aanzien van het raadplegen van het DBR ten onrechte voorgesteld.
Klachtonderdeel c en d: de gerechtsdeurwaarder heeft ten onrechte de explootkosten met verwijzing naar Btag in rekening gebracht; hierbij heeft hij ten onrechte klager, e-Court en de rechtbank Overijssel met onjuiste informatie in het exploot op het verkeerde been gezet.
6.31.
Het hof is met de kamer van oordeel dat het vermelden van de kosten van het exploot met verwijzing naar het Btag als misleidend moet worden aangemerkt. Dat geldt in versterkte mate voor de uitdrukkelijk gedane, maar onjuiste, aanzegging in het exploot dat de debiteur de kosten van het oproepingsexploot verschuldigd is. Anders dan de gerechtsdeurwaarder heeft doen aanvoeren, kan deze aanzegging niet gelezen worden als een aanzegging dat de opdrachtgever van de deurwaarder bij e-Court zal vorderen dat de debiteur deze kosten vergoedt en dat het aan e-Court is om daarover te beslissen.
In het Btag zijn de schuldenaarstarieven vastgesteld voor kosten van ambtshandelingen in verband met een procedure voor de overheidsrechter
.Het Btag is dus niet een wettelijke basis voor het bij de schuldenaar in rekening brengen van deze kosten ten behoeve van een arbitragezaak.
De klachtonderdelen c en d zijn daarmee gegrond.
Klachtonderdeel e: de gerechtsdeurwaarder heeft door de wijze van uitbrengen van de oproep onnodig kosten gemaakt.
6.32.
De gerechtsdeurwaarder zal slechts tot het uitbrengen van een oproepingsexploot kunnen en mogen overgaan nadat hij daartoe opdracht heeft gekregen van, in dit geval, Menzis . Het is dus niet de gerechtsdeurwaarder, maar het is de opdrachtgever die besluit om de oproep om te verschijnen voor e-Court bij exploot uit te brengen.
Menzis heeft een redelijk belang bij oproeping bij exploot. Dat geldt zowel vanwege de grotere kans dat de opgeroepene daadwerkelijk wordt bereikt als vanwege de omstandigheid dat nauwkeurig wordt vastgelegd in een exploot (een stuk met dwingende bewijskracht) de wijze en het moment waarop de opgeroepene daadwerkelijk wordt bereikt, althans de wijze waarop geprobeerd is deze te bereiken. Gelet op dit belang kan niet in het algemeen gezegd worden dat de explootkosten onnodig zijn gemaakt.
Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel f: de gerechtsdeurwaarder heeft ten onrechte, in strijd met wet- en regelgeving, de kosten van het salaris van de gemachtigde bij de schuldenaar in rekening gebracht.
6.33.
De gerechtsdeurwaarder is niet bevoegd om het salaris van de gemachtigde op voorhand rechtstreeks bij de schuldenaar in rekening te brengen.
Het is immers aan de arbiter om te beslissen ten laste van wie deze kosten moeten worden gebracht, als onderdeel van de beslissing over de proceskosten. Door op het moment van aanzeggen van het exploot al te verklaren dat de schuldenaar deze kosten verschuldigd is handelt de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk verwijtbaar; de wet biedt hiervoor immers geen grondslag. Klachtonderdeel f is daarom gegrond.
Klachtonderdeel g: de gerechtsdeurwaarder heeft in zijn verweerschrift oneigenlijke druk uitgeoefend door te dreigen met een proceskostenveroordeling.
6.34.
Uit het beroepschrift blijkt dat klager de gerechtsdeurwaarder - naast de hiervoor onder a tot en met f besproken klachten - ook verwijt dat de gerechtsdeurwaarder ter zitting in eerste aanleg oneigenlijke druk op de klager heeft uitgeoefend door te dreigen met een proceskostenveroordeling. De kamer heeft dit klachtonderdeel onbesproken gelaten. Het hof zal dit klachtonderdeel alsnog bespreken.
De enkele omstandigheid dat de gerechtsdeurwaarder in de tuchtprocedure om een proceskostenveroordeling heeft gevraagd die niet strookt met de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam (Staatscourant 2017 nr. 75085), maakt niet dat hij klachtwaardig heeft gehandeld, zeker niet nu klager in de procedure werd bijgestaan door een gemachtigde en de gerechtsdeurwaarder dit verzoek bij de mondelinge behandeling van de kamer onverwijld heeft ingetrokken.
Klachtonderdeel g is daarmee ongegrond.
Maatregel
6.35.
Gezien de gegrondverklaring van de klachtonderdelen c, d en f en de aard van het verwijtbare handelen, acht het hof de maatregel van berisping passend en geboden. De stellige aanzegging dat kosten verschuldigd zijn die in werkelijkheid niet verschuldigd zijn, waaronder kosten van de gerechtsdeurwaarder zelf, is een ernstig verwijtbare gedraging. Dat de kosten van het oproepingsexploot, aldus de gerechtsdeurwaarder, uiteindelijk niet bij klager in rekening zijn gebracht, doet niet af aan de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van deze gedragingen. Dit geldt temeer nu de handelwijze van klager in strijd is met de door de KBvG gegeven instructie aan haar leden naar aanleiding van vragen gesteld door de ledenraad tijdens een vergadering op 18 februari 2016 waarin de door de KBvG vastgestelde notitie genoemd in rov. 6.25 is vastgesteld. In deze instructie heeft de KBvG aangegeven dat de kosten van het oproepings-exploot niet bij de schuldenaar in rekening kunnen worden gebracht. Ook het feit dat de gerechtsdeurwaarder zijn werkwijze op dit punt inmiddels heeft aangepast doet niet af aan de laakbaarheid van de verweten gedragingen.
Niet ter discussie staat dat de opgeworpen klachten een rol spelen binnen een groot aantal andere dossiers van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder. Bij de beoordeling van de strafmaat in deze zaak laat het hof dat aspect niettemin buiten beschouwing. Het is namelijk gebleken dat BFT ten aanzien van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder onderzoek doet naar deze materie.
Kostenveroordeling
6.37.
Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband met de wijziging van deze wet heeft dit hof de onder 6.34. genoemde richtlijn vastgesteld. Nu het hof de klachten c, d en f gegrond verklaart, stelt het hof vast dat de gerechtsdeurwaarder op grond van de artikelen 37 lid 7 Gdw jo. 47 Gdw het door klager betaalde griffierecht in hoger beroep (€ 50,-) aan hem dient te vergoeden.
6.38.
Nu het hof de gerechtsdeurwaarder tevens een maatregel oplegt, zal het hof de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 Gdw jo. artikel 47 Gdw jo. de richtlijn daarnaast veroordelen in de volgende kosten in hoger beroep:
- € 1.000,- kosten van klager in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- € 3.000,- als kosten van behandeling van de klacht door het hof.
Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.
6.39.
De gerechtsdeurwaarder dient de kosten van klager in hoger beroep binnen vier weken na deze uitspraak aan klager te voldoen, hetgeen kan geschieden door betaling op een daartoe door klager aan de gerechtsdeurwaarder op te geven rekeningnummer.
6.40.
De gerechtsdeurwaarder dient de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep door het hof te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de gerechtsdeurwaarder zullen worden meegedeeld.
6.41.
Het voorgaande leidt ertoe dat de beslissing van de kamer niet in stand kan blijven. Het hof zal de beslissing van de kamer omwille van de duidelijkheid in zijn geheel vernietigen en een nieuwe beslissing geven.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart klachtonderdelen a, b, e en g ongegrond;
- verklaart de klachtonderdelen c, d en f gegrond;
- legt aan de gerechtsdeurwaarder ter zake daarvan de maatregel van berisping op;
- veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling aan klager van zijn kosten in hoger beroep, bestaande uit € 50,- aan griffierecht en € 1.000,- kosten rechtsbijstand, derhalve in totaal € 1.050,-, binnen vier weken na heden
- veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep door het hof (€ 3.000,-) aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder meegedeeld.
Deze beslissing is gegeven door mrs. L.J. Saarloos, G.C.C. Lewin en J.W.M. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2019 door de rolraadsheer.