ECLI:NL:GHAMS:2019:3842

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2019
Publicatiedatum
28 oktober 2019
Zaaknummer
200.254.841/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 220 Rv tot verwijzing in civiele procedure tussen meerdere vennootschappen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam is behandeld, gaat het om een incident op basis van artikel 220 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof. De appellanten, bestaande uit verschillende vennootschappen onder de naam PEH c.s., hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. Dit vonnis betrof een geschil over onbetaalde facturen en een lening, alsook tekortkomingen in de nakoming van overeenkomsten tussen de partijen. De appellanten hebben verzocht om de zaak te verwijzen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, omdat zij van mening zijn dat er sprake is van verknochtheid tussen twee geschillen die zij hebben met de geïntimeerden, die gezamenlijk PEB c.s. worden genoemd.

De geïntimeerden hebben bezwaar gemaakt tegen deze verwijzing en stellen dat de zaken niet verknocht zijn en dat er geen risico op tegenstrijdige uitspraken bestaat. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Het hof concludeert dat de eisen van artikel 220 Rv niet zijn voldaan, omdat er onvoldoende bewijs is dat de zaken zo met elkaar verbonden zijn dat verwijzing noodzakelijk is. De vordering tot verwijzing is dan ook afgewezen. Het hof heeft daarnaast besloten dat de beslissing over de proceskosten in het incident wordt aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van grieven door de appellanten, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.254.841/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/608700 / HA ZA 16-530
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 oktober 2019
inzake

1.STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR PORC-EX HOLLAND HOLDING,

gevestigd te Aalten,
2.
[X] BEHEER B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
HIJDEBEHEER B.V.,
gevestigd te Aalten,
4.
DIVARMA B.V.,
gevestigd te Winterswijk,
5.
PORC-EX HOLLAND HOLDING B.V.,
gevestigd te Aalten,
6.
PORC-EX HOLLAND B.V.,
gevestigd te Bredevoort, gemeente Aalten,
appellanten in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat: mr. G.R.A.G. Goorts te Deurne,
tegen

1.de vennootschap naar Deens recht PORC-EX BREEDING A/S,

gevestigd te Kolding (Denemarken),
2.
[geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats] ( [land] ),
3. de vennootschap naar Deens recht
PORC-EX A/S,
gevestigd te Egtved (Denemarken),
4.
PORC-EX NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. D.D. Nijkamp te Amsterdam.
Appellanten, eiseressen in het incident, worden hierna afzonderlijk StAk, [X] Beheer, Hijdebeheer, Divarma, PEH Holding en PEH genoemd en gezamenlijk PEH c.s. Geïntimeerden, verweerders in het incident, worden hierna afzonderlijk PEB, [geïntimeerde sub 2] , PEAS en PEN genoemd en gezamenlijk PEB c.s.

1. Het geding in hoger beroep

PEH c.s. zijn bij dagvaarding van 13 februari 2019 in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Amsterdam onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen vonnis van 14 november 2018 tussen PEH c.s. als eiseressen en PEB c.s. als gedaagden.
De zaak is aangebracht op de rol van 26 februari 2019. Op die datum is aan PEH c.s. een termijn van zes weken verleend voor het indienen van de memorie van grieven, welke termijn op 9 april 2019 ambtshalve is verlengd met vier weken.
Op de rol van 7 mei 2019 hebben PEH c.s. niet van grieven gediend, maar bij incidentele conclusie, met producties, op de voet van artikel 220 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gevorderd dat de onderhavige zaak wordt verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, om vervolgens te worden gevoegd met de aldaar aanhangige zaak met zaaknummer [nummer] , met hoofdelijke veroordeling van PEB c.s. in de kosten van het incident, met rente.
PEB c.s. hebben daarop in het incident geantwoord en, uitvoerbaar bij voorraad, geconcludeerd tot
( i) verlening van een akte niet-dienen aan PEH c.s. in de hoofdzaak, en,
(ii) niet-ontvankelijkverklaring van PEH c.s. in de incidentele vordering dan wel afwijzing daarvan, en,
(iii) niet-ontvankelijkverklaring van PEH c.s. in het hoger beroep, en,
(iv) hoofdelijke veroordeling van PEH c.s. in de kosten van het incident en van de hoofdzaak in beide instanties, vermeerderd met nakosten en rente.
PEH c.s. hebben zich vervolgens bij akte nader uitgelaten, waarop PEB c.s. bij akte hebben geantwoord.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

in het incident:
2.1
PEH c.s. hebben aan hun vordering tot verwijzing het navolgende ten grondslag gelegd. Er spelen twee geschillen, te weten a) - kort gezegd - een geschil tussen PEB en PEH over onbetaalde facturen en een niet terugbetaalde lening en een vordering van PEH tot betaling door PEB wegens creditnota’s en provisies, en b) een geschil tussen PEH c.s. en PEB c.s. over (onder andere) kort gezegd tekortkomingen in de nakoming van een samenwerkings- en leveringsovereenkomst en een aandeelhoudersovereenkomst alsmede onrechtmatig handelen van PEB jegens PEH.
In de onder a) genoemde kwesties heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, op 24 augustus 2016, 12 juli 2017 en 6 december 2017 vonnissen gewezen. Tegen deze vonnissen is door PEH hoger beroep ingesteld. De zaak is bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aanhangig onder zaaknummer [nummer] en PEH heeft op 30 april 2019 de memorie van grieven ingediend.
De hiervoor onder b) genoemde zaak betreft de onderhavige zaak, aanhangig bij het gerechtshof Amsterdam. Volgens PEH c.s. zijn zaken a) en b) verknocht. Het feit dat in zaak a) - kort gezegd - facturen beweerdelijk openstaan hangt onlosmakelijk samen met de gebrekkige samenwerking zoals die in zaak b) speelt, aldus PEH c.s.
2.2
PEB c.s. hebben bezwaar gemaakt tegen verwijzing wegens verknochtheid. De procedures handelen volgens PEB c.s. over verschillende onderwerpen en rechtsvragen en spelen tussen verschillende partijen. Er bestaat geen risico op tegenstrijdige uitspraken. PEB c.s. stellen zich verder op het standpunt dat, doordat PEH c.s. hebben verzuimd om in de onderhavige procedure gelijktijdig met de incidentele conclusie in de hoofdzaak een memorie van grieven te nemen, aan PEH c.s. een akte niet-dienen dient te worden verleend.
2.3
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en hetgeen PEH c.s. hebben aangevoerd volgt niet dat aan de eisen van artikel 220 Rv wordt voldaan. Dat sprake is van dermate verknochtheid tussen beide zaken dat het risico bestaat dat tegenstrijdige uitspraken worden gewezen, is het hof niet althans onvoldoende gebleken. Onder die omstandigheden acht het hof verwijzing van de zaak niet aangewezen. De vordering tot verwijzing zal worden afgewezen. Het feit dat PEH c.s. in plaats van een memorie van grieven een incidentele conclusie hebben genomen is voor het hof geen grond voor verlening van een akte niet-dienen en niet-ontvankelijkverklaring van PEH c.s. in het hoger beroep, zoals door PEB c.s. gevorderd.
2.4
De beslissing over de kosten van het incident zal worden aangehouden.
2.5
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een memorie van grieven door PEH c.s. Iedere verdere beslissing in de hoofdzaak zal worden aangehouden.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 19 november 2019 voor het nemen van een memorie van grieven door PEH c.s.;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, J.C.W. Rang en A.R. Sturhoofd en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2019.