Uitspraak
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.De beoordeling
grief 1,
grief 2en
grief 3falen.
grief 4evenmin terecht is voorgesteld.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant] en Engie Nederland Retail B.V. over een geldvordering uit hoofde van geleverde energie. [appellant] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 9.958,46 aan Engie, met wettelijke handelsrente en proceskosten. De zaak betreft een overeenkomst tussen partijen voor de levering van gas en elektriciteit, die op 30 juni 2016 is geëindigd. Engie heeft [appellant] meerdere facturen gestuurd, die hij onbetaald heeft gelaten, en vordert nu betaling van het openstaande bedrag.
De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat [appellant] zijn betalingsverplichtingen niet is nagekomen en heeft de vordering van Engie toegewezen. [appellant] heeft in hoger beroep grieven ingediend, onder andere over de hoogte van de vordering en de verantwoordelijkheid voor het doorgeven van meterstanden. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de kantonrechter zijn vastgesteld, aangezien deze niet in geschil zijn. Het hof heeft geoordeeld dat Engie voldoende bewijs heeft geleverd dat de vordering terecht is en dat [appellant] verplicht is het bedrag te betalen.
Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. [appellant] is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep. De beslissing van het hof is op 5 november 2019 openbaar uitgesproken.