In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een eigenares van een woonhuis in Amsterdam tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De eigenares, aangeduid als [appellante], heeft gevorderd dat een door haar nieuwe buren, aangeduid als [geïntimeerde], aangebrachte dakkapel wordt verwijderd. In eerste aanleg is deze vordering afgewezen, maar de rechtbank heeft wel een vordering tot het aanbrengen van verduisterende raambekleding toegewezen. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in deze zaak.
De feiten zijn als volgt: [appellante] woont al vele jaren in haar woning en heeft uitzicht op het pand van [geïntimeerde], die sinds februari 2016 naast haar woont. [geïntimeerde] heeft in oktober 2016 twee dakkapellen geplaatst, waarvan er één zich aan de zijde van [appellante] bevindt. [appellante] stelt dat deze dakkapel haar uitzicht, lichtinval en bezonning vermindert, wat haar hinder oplevert. De rechtbank heeft in haar vonnis overwogen dat de dakkapel wel hinder veroorzaakt, maar niet in een mate die onrechtmatig is. Het hof heeft deze overwegingen bevestigd en geoordeeld dat de belangen van [geïntimeerde] bij het hebben van de dakkapel niet onrechtmatig zijn in verhouding tot de hinder die [appellante] ondervindt.
Het hof heeft de grieven van [appellante] verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. [appellante] is veroordeeld in de kosten van het geding in appel. De uitspraak benadrukt de afweging tussen de belangen van buren in een dichtbevolkte omgeving en de juridische kaders die van toepassing zijn op hinder en eigendomsrechten.