ECLI:NL:GHAMS:2019:3981

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
6 november 2019
Zaaknummer
200.257.918/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voeging van zaken in hoger beroep tussen appellant en Achmea Schadeverzekeringen N.V.

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen vonnissen van de rechtbank Noord-Holland, gewezen op 4 april 2018 en 6 februari 2019, in een geschil met Achmea Schadeverzekeringen N.V. [appellant] heeft bij dagvaarding van 8 maart 2019 zijn grieven ingediend. Achmea heeft in een incidentele memorie om voeging van deze zaak met een andere aanhangige zaak verzocht, waarbij [X] Aannemingsbedrijf betrokken is. Achmea stelt dat de zaken zo verknocht zijn dat gezamenlijke behandeling door het hof noodzakelijk is. [appellant] heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.

Het hof heeft beoordeeld of aan de eisen van artikel 222 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is voldaan. Het hof concludeert dat de zaken inderdaad verknocht zijn en heeft de verzoeken tot voeging toegewezen. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. De hoofdzaak is verwezen naar de rol van 17 december 2019 voor het nemen van een memorie van antwoord door Achmea. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.257.918/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/257184 / HA ZA 17-253
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 november 2019
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. G.C. Endedijk te Amsterdam,
tegen
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. A.P.E. de Ruiter te Zwolle.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Achmea genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 8 maart 2019 in hoger beroep gekomen van de door de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, onder bovenvermeld
zaak-/rolnummer gewezen vonnissen van 4 april 2018 en 6 februari 2019, gewezen tussen Achmea als eiseres en [appellant] en [X] Aannemingsbedrijf & Vastgoedadvies B.V. (hierna: [X] Aannemingsbedrijf) als gedaagden.
[appellant] heeft bij memorie van grieven negen grieven geformuleerd, bewijs aangeboden en producties overgelegd, met conclusie als aan het slot van die memorie vermeld.
Achmea heeft bij incidentele memorie op de voet van artikel 222 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voeging gevorderd van de onderhavige zaak met de bij dit hof aanhangige zaak met zaaknummer 200.264.770/01 tussen [X] Aannemingsbedrijf als appellante en Achmea als geïntimeerde.
[appellant] heeft daarop in het incident geantwoord en zich bij akte tot referte gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

in het incident tot voeging
2.1.
Achmea heeft voeging gevorderd op de grond dat de beide zaken dusdanig verknocht zijn dat zij belang heeft bij gezamenlijke behandeling door het hof. Daartoe heeft Achmea bij anticipatie-exploot uitgebracht op 15 augustus 2019 aangezegd dat de zaak die door [X] Aannemingsbedrijf bij appeldagvaarding van 3 mei 2019 tegen haar aanhangig is gemaakt, bij vervroeging zal worden aangebracht op de grond van artikel 126 Rv. [appellant] heeft zich ten aanzien van de onderhavige incidentele vordering gerefereerd aan het oordeel van het hof.
2.2.
Uit hetgeen Achmea heeft aangevoerd volgt dat aan de eisen van artikel 222 lid 1 Rv wordt voldaan. De zaken zullen derhalve worden gevoegd.
2.3.
De beslissing over de kosten zal worden aangehouden. De hoofdzaak zal naar de rol van 17 december 2019 worden verwezen voor memorie van antwoord door Achmea.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident tot voeging:
voegt de onderhavige zaak met de zaak met zaaknummer 200.264.770/01;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 17 december 2019 voor het nemen van een memorie van antwoord door Achmea;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, J.C.W. Rang en A.R. Sturhoofd en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 november 2019.