In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van de mishandeling van [slachtoffer 1] en had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het hof heeft vastgesteld dat de politierechter de verdachte vrijgesproken had van de impliciet cumulatief ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 1], en dat de verdachte in dit opzicht niet-ontvankelijk verklaard moest worden in zijn hoger beroep. De tenlastelegging betrof de mishandeling van [slachtoffer 2] op 3 augustus 2017 te Amsterdam, waarbij de verdachte [slachtoffer 2] met kracht tegen het lichaam zou hebben geslagen. Het hof heeft de verklaringen van de aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] als consistent en betrouwbaar beoordeeld, ondanks enkele kleine inconsistenties. De verdediging stelde dat de verdachte niet had geslagen, maar het hof hechtte meer waarde aan de verklaringen van de getuigen. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte wettig en overtuigend bewezen verklaard van de mishandeling. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de recidive van de verdachte. De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.