ECLI:NL:GHAMS:2019:4081

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
23-002457-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van mishandeling met betrekking tot getuigenverklaringen en bewijswaardering

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van de mishandeling van [slachtoffer 1] en had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het hof heeft vastgesteld dat de politierechter de verdachte vrijgesproken had van de impliciet cumulatief ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 1], en dat de verdachte in dit opzicht niet-ontvankelijk verklaard moest worden in zijn hoger beroep. De tenlastelegging betrof de mishandeling van [slachtoffer 2] op 3 augustus 2017 te Amsterdam, waarbij de verdachte [slachtoffer 2] met kracht tegen het lichaam zou hebben geslagen. Het hof heeft de verklaringen van de aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] als consistent en betrouwbaar beoordeeld, ondanks enkele kleine inconsistenties. De verdediging stelde dat de verdachte niet had geslagen, maar het hof hechtte meer waarde aan de verklaringen van de getuigen. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte wettig en overtuigend bewezen verklaard van de mishandeling. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de recidive van de verdachte. De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002457-18
datum uitspraak: 16 augustus 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 juli 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-147874-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek) op [geboortedag] 1988,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 augustus 2019.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De politierechter bij de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte vrijgesproken van de impliciet cumulatief ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 1]. De verdachte heeft onbeperkt hoger beroep ingesteld en is dit is dus mede gericht tegen genoemde in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 augustus 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door meermalen, in elk geval eenmaal met kracht voornoemde [slachtoffer 2] tegen de borst, in elk geval tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Voorwaardelijk verzoek

De raadsvrouw heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het ter terechtzitting horen van de moeder van de verdachte, de getuige [getuige], indien het hof de verklaringen van de aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] betrouwbaarder acht dan die van de verdachte en zijn moeder. Het hof kan door de getuige ter zitting te horen zelf een oordeel vormen over haar betrouwbaarheid, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt. De getuige [getuige] is in eerste aanleg op verzoek van de verdediging bij de rechter-commissaris gehoord. De raadsvrouw heeft het verzoek om de getuige in hoger beroep ter zitting te horen pas bij de inhoudelijke behandeling - bij pleidooi - gedaan. Van de noodzaak om de getuige (opnieuw) te horen is, mede gelet op hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en het late stadium waarin het verzoek is gedaan, niet gebleken.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft bepleit dat niet overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de aangever [slachtoffer 2] heeft geslagen. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben verklaard dat de verdachte [slachtoffer 2] heeft geslagen, maar zij verklaren verschillend over waar op het lichaam de verdachte [slachtoffer 2] heeft geraakt. Daartegenover hebben de verdachte en zijn moeder consequent verklaard dat de verdachte hem niet heeft geslagen. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
De verklaringen van de aangever [slachtoffer 2] en de getuige [slachtoffer 1] zijn op hoofdlijnen consistent. De ondergeschikte punten waarop de verklaringen uiteenlopen, zijn verklaarbaar door de ietwat chaotische situatie die kennelijk is ontstaan en de plek waar getuige [slachtoffer 1] stond tijdens het waarnemen van de klap. Het hof hecht meer bewijswaarde aan deze verklaringen dan aan de ontkenning van de verdachte en aan de verklaring van zijn moeder, die haar zoon mogelijk niet strafrechtelijk wil belasten. Bovendien heeft de moeder als getuige ook erkend dat zij na de gebeurtenis tegen de aangever driemaal
sorryheeft gezegd. Dit ligt niet in de rede als de verdachte jegens de aangever niets laakbaars zou hebben gedaan.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 augustus 2017 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met kracht [slachtoffer 2] tegen het lichaam te slaan en/of te stompen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2017165381-1 van 3 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [doorgenummerde pagina’s 3-4].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 3 augustus 2017 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van
de aangever [slachtoffer 2]:
Op 3 augustus 2017 bevond ik mij in Amsterdam. Mijn collega [naam], gerechtsdeurwaarder, nam een Volkswagen Golf in executoriaal beslag. Een meneer van een autosleepbedrijf had de auto aan de voorzijde al opgetild toen ik een man op mij af zag lopen. Ik zag dat hij zijn hand tot een vuist balde. Ik zag dat hij zijn vuist naar achteren bewoog en zag en voelde dat hij zijn vuist tegen mijn borst aan sloeg. Ik voelde hierdoor meteen stekende pijn aan mijn borst. Ik zag daarna dat de politie op hem af liep.
2. Een proces-verbaal van de raadsheer-commissaris bij dit gerechtshof van 3 januari 2019 betreffende een verhoor van de getuige [slachtoffer 2].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van
de getuige [slachtoffer 2]:
De verdachte kwam op mij af en ik kreeg die vuistslag tegen mijn borst. Zijn moeder liep achter hem aan en zei: “Sorry, sorry, sorry”.
3. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2017165381-4 van 3 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina’s 6-7].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 3 augustus 2017 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van
[slachtoffer 1]:
Ik kreeg op 3 augustus 2017 de melding om een Volkswagen Golf voor de deurwaarder mee te nemen. Ik aan op het Nieuwersluishof in Amsterdam en heb de achterkant van mijn vrachtwagen voor de Volkswagen Golf gezet. Ik heb de voorwielen van de Volkswagen in de lepel (dit zijn de ophangrekken om een auto weg te slepen) van mijn vrachtwagen getild. Ik zag dat een man een vuist balde en kennelijk opzettelijk met kracht een harde stoot op de mannelijke collega van de deurwaarder gaf.
4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017165381-5 van 3 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [doorgenummerde pagina’s 9-10].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van de verbalisanten
:
Op 3 augustus 2017 kregen wij de melding te gaan naar de Nieuwersluishof te Amsterdam voor een mishandeling. Wij kwamen aan en werden aangesproken door de heer [slachtoffer 2], die daarvoor door iemand was geslagen. Ik zag dat [slachtoffer 2] wees naar een persoon, die later bleek te zijn: [verdachte], geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats]. Ik hoorde [slachtoffer 2] verklaren dat hij tijdens het ophalen van een auto was aangevallen door [verdachte].

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 400,00, waarvan € 200,00 voorwaardelijk en te betalen in maandelijkse termijnen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, waarvan € 200,00 voorwaardelijk.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft de medewerker van een deurwaarderskantoor, die bezig was met een inbeslagname van een door de verdachte kennelijk geleende auto, met een vuist geslagen. De verdachte heeft daarmee pijn veroorzaakt bij het slachtoffer, die enkel met zijn werk bezig was. Het is goed voorstelbaar dat dit soort gebeurtenissen een langdurige impact heeft op slachtoffers die tijdens hun werkzaamheden worden mishandeld.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 juli 2019 is hij eerder ter zake van mishandeling onherroepelijk veroordeeld.
De politierechter heeft een geldboete opgelegd en in hoger beroep heeft de advocaat-generaal een geldboete geëist, terwijl de raadsvrouw (subsidiair) een voorwaardelijke geldboete voorstelde.
Gelet op de ernst van het feit en de recidive van de verdachte acht het hof een geldboete een ontoereikende straf. Het acht slechts een onvoorwaardelijke taakstraf en, mede gelet op artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, een (korte) onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van veertig uur en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van de impliciet cumulatief ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 1].
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) dag.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. J.D.L. Nuis en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 augustus 2019.
Mr. W.M.C. Tilleman is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]