ECLI:NL:GHAMS:2019:4114

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
19 november 2019
Zaaknummer
23-002749-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling van fietser door onverhoeds duwen van haar fiets

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van zware mishandeling van een fietser, die op 8 oktober 2017 door hem onverhoeds van haar fiets werd geduwd. Het hof oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het letsel van de benadeelde, die als gevolg van de duw zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een gebroken bekken en een hersenkneuzing. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De benadeelde partij vorderde schadevergoeding, die door het hof werd toegewezen tot een totaalbedrag van € 11.156,44, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof oordeelde dat de verdachte niet alleen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer had geschonden, maar ook haar gevoel van veiligheid had aangetast. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweldsdelict en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002749-18
datum uitspraak: 19 november 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-650561-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 2] 1995,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte en door het openbaar ministerie is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:hij op of omstreeks 08 oktober 2017 te Amsterdam aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te weten een gebroken bekken en/of een hersenkneuzing, althans zware hersenschudding en/of een bloeduitstorting tussen de hersenvliezen, althans bloed in de hersenen, heeft toegebracht, door voornoemde [benadeelde] met dat opzet onverhoeds en met kracht tegen haar lichaam te duwen waardoor die [benadeelde] van haar fiets is gevallen;
subsidiair:hij op of omstreeks 08 oktober 2017 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [benadeelde] onverhoeds en met kracht tegen haar lichaam heeft geduwd waardoor die [benadeelde] van haar fiets is gevallen, ten gevolge waarvan voornoemde [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken bekken en/of een hersenkneuzing, althans zware hersenschudding en/of bloeduitstorting tussen de hersenvliezen althans bloed in de hersenen), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, een andere strafoplegging en een andere beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen primair ten laste gelegde

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte onverhoeds en met kracht de aangeefster van haar fiets heeft geduwd. De verdachte heeft met zijn handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het bij de aangeefster geconstateerde letsel, een hersenkneuzing, een bloeduitstorting tussen de hersenvliezen en een gebroken bekken, waarvan het herstel langer dan zes weken duurt, is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe, kort samengevat, het volgende aangevoerd. De verdachte heeft niet het (voorwaardelijk) opzet gehad om [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Hij is zich niet bewust geweest van een aanmerkelijke kans en heeft deze kans evenmin aanvaard. Bij de beoordeling van deze aanmerkelijke kans dient niet enkel naar de uiterlijke verschijningsvorm te worden gekeken, maar ook naar de bijzondere omstandigheden van het geval, namelijk de boosheid en als gevolg daarvan beperkte waarneming van de verdachte en diens bedoelingen. Deze heeft gehandeld in een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door een eerdere aanranding, te weten een opstootje met een aantal Marokkaanse jongens, waardoor hij witheet van woede was. Hoewel deze aanranding al was beëindigd toen hij [benadeelde] tegenkwam, was er op dat moment bij de verdachte sprake van een aandachtsvernauwing, waardoor hij enkel heeft gereageerd en nimmer opzet heeft gehad op de (zware) mishandeling. De verdachte wilde oversteken en heeft [benadeelde], die hij ineens zag opdoemen en die in zijn beleving in de weg zat, een duw gegeven om een aanrijding te voorkomen. De raadsman noemt het een onbezonnen duw.
Het oordeel van het hof
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de vroege ochtend van 8 oktober 2017 is [benadeelde] na haar werk op het Leidseplein te Amsterdam op de fiets vertrokken richting haar huis. Zij steekt de straat over en vervolgt haar weg op het fietspad van het Kleine Gartmanplantsoen. De verdachte loopt ter hoogte van het Kleine Gartmanplantsoen op de stoep achter een vriendin aan, in tegengestelde richting van [benadeelde].
De verdachte loopt het trottoir af en gaat op het fietspad langs de stoeprand lopen, tegen het verkeer in. [benadeelde] heeft net wat vaart gemaakt op haar fiets als zij de verdachte passeert. De verdachte zet een stap schuin in haar richting op het moment dat zij hem passeert en geeft haar een harde zijwaartse duw met beide handen, ter hoogte van haar schouders. [benadeelde] valt met fiets en al zijwaarts op de grond. Haar hoofd slaat tegen het asfalt.
Het letsel dat zij heeft opgelopen als gevolg van de val bestaat uit een hersenkneuzing, een bloeduitstorting tussen de hersenvliezen en een gebroken bekken. Zij heeft twee dagen in het ziekenhuis verbleven. Uit de geneeskundige verklaring van 1 maart 2018 volgt dat het herstel bij breuk tot aan volledige beweeglijkheid van aangeefster meer dan zes weken duurt..
(Voorwaardelijk) opzet
Onder feit 1 primair wordt de verdachte verweten dat hij met opzet [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de bedoeling had om haar zwaar te verwonden, maar van (voorwaardelijk) opzet is ook sprake als de verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen en die kans bewust heeft aanvaard. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Het hof is van oordeel dat de verdachte met zijn handelwijze – het onverhoeds, met beide handen met kracht in zijwaartse richting duwen van een fietser met vaart – bewust de aanmerkelijke kans op ernstig letsel heeft aanvaard. De hoogte van een fietser in verhouding tot de (in dit geval harde) ondergrond en de vaart waarmee een persoon fietst, maken immers dat een harde val kan volgen, waarvan het goed mogelijk is dat het slachtoffer die val niet kan voorkomen of kan opvangen. Dat is in deze zaak ook gebeurd. Door de onverhoedse krachtuitoefening van de verdachte is [benadeelde] met fiets en al hard zijwaarts op het asfalt terecht gekomen, zonder dat zij op enigerlei wijze haar val heeft kunnen breken. De kans op ernstige verwondingen van hoofd en lichaam aan de kant van het lichaam dat de grond raakt is dan zonder meer aanmerkelijk.
De verklaring van de verdachte dat hij wilde oversteken en dat hij een aanrijding door [benadeelde] moest vermijden, wordt niet ondersteund door de camerabeelden, zoals door het hof ter terechtzitting in hoger beroep van 5 november 2019 bekeken. Op de beelden is te zien dat de verdachte op het fietspad ging lopen. [benadeelde] reed niet recht op verdachte af, maar week enigszins uit om de verdachte te passeren. Als de verdachte een botsing had willen voorkomen dan had hij daartoe eenvoudig een stap opzij kunnen zetten in de richting van de stoep. In plaats daarvan heeft de verdachte juist een stap gezet in de richting van de hem passerende [benadeelde] en heeft haar op dat zelfde moment geduwd.
Op de camerabeelden is ook te zien dat de verdachte na het geven van de duw aan [benadeelde] doorloopt. Al met al wijst niets erop dat zich een conflicterende verkeerssituatie tussen de verdachte en [benadeelde] voordeed.
Dat bij de verdachte, als gevolg van een eerdere aanranding, sprake was van een zodanige gemoedsbeweging dat sprake was van aandachtsvernauwing, zoals door de raadsman is aangevoerd, is op grond van het dossier en hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht, niet aannemelijk geworden.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De verdachte had gelet op voorgaande voorwaardelijk opzet op het letsel en het hof acht de primair ten laste gelegde zware mishandeling bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 8 oktober 2017 te Amsterdam aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken bekken en een hersenkneuzing en een bloeduitstorting tussen de hersenvliezen, heeft toegebracht, door voornoemde [benadeelde] met dat opzet onverhoeds en met kracht tegen haar lichaam te duwen waardoor die [benadeelde] van haar fiets is gevallen.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hierna te noemen bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal aangifte met nummer PL1300-2017213049-1 van 12 oktober 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [naam 1] en [naam 2], doorgenummerde pagina’s 2-5.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als de op voornoemde datum tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van aangeefster [benadeelde]:
Op 8 oktober 2017 bevond ik mij op het Leidseplein te Amsterdam. Ik heb die nacht gewerkt bij café [naam 3]. Omstreeks 04:30 uur heb ik het pand verlaten. Ik ben vervolgens op mijn fiets weggereden. Toen ik net wat vaart had op mijn fiets, kwam er voor mijn gevoel een man met blond haar op mij af. Ik voelde vervolgens een harde duw, waarna ik voelde dat ik richting de grond viel. Ik kan mij de klap tegen de grond niet herinneren. Het eerste moment dat ik me weer kan herinneren, is dat ik op de grond tegen een muur zat. Ik had ontzettend veel pijn aan mijn linkerbeen en hoofd. De ambulance heeft mij naar het ziekenhuis overgebracht. Ik heb twee dagen in het ziekenhuis gelegen.
2. De eigen waarneming van het hof over de ter terechtzitting in hoger beroep van 5 november 2019 getoonde camerabeelden van CCTR camera 82, gemaakt op 8 oktober 2017 gericht richting het Kleine Gartmanplantsoen te Amsterdam.
De eigen waarneming van het hof houdt in:
Er komt een fietser rechtsboven in beeld vanuit de richting van het Kleine Gartmanplantsoen. De verdachte komt op hetzelfde moment linksonder in beeld. Hij loopt over de stoep uit de richting van Weteringschans in de richting van het Kleine Gartmanplantsoen achter een vrouw aan. De verdachte loopt op een gegeven moment op de rand van het trottoir. De verdachte stapt van het trottoir af en gaat op het fietspad lopen, langs de rand van het trottoir. Hij loopt tegen het verkeer in. Er zijn op het trottoir geen obstakels te zien die het voor de verdachte noodzakelijk maken om op het fietspad te lopen. De fietser (het hof begrijpt: [benadeelde]) fietst ter hoogte van de verdachte. [benadeelde] wijkt naar links uit voor de verdachte, maar de verdachte maakt een stap in de richting van haar. De verdachte geeft plotseling met twee handen een harde zijwaartse duw aan [benadeelde] ter hoogte van haar schouders. Als gevolg van de kracht van de duw van de verdachte komt [benadeelde] met haar fiets zijdelings op het asfalt terecht. Haar hoofd slaat tegen het asfalt. Zij maakt geen beweging om haar val te breken. [benadeelde] blijft roerloos op het asfalt liggen. Na de duw loopt de verdachte door.
3. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte, in de wettelijke vorm opgemaakt door mr. R. van de Water, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als de op 17 november 2017 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van de
verdachte:
Ik zag op dat moment (het hof begrijpt uit de context van dit verhoor: na het eerdere voorval) die fiets en heb toen die fietser (het hof begrijpt uit de overige bewijsmiddelen: [benadeelde]) bij mij vandaan geduwd.
4. Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van de SEH-arts [naam 4] van 1 maart 2018, doorgenummerde pagina’s 146-147.
Deze verklaring houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Medische informatie betreffende: [benadeelde]
Hersenkneuzing met een bloeduitstorting tussen de hersenvliezen. Breuk (fractuur) van het schaambeen van het bekken.
Zwelling/bloeduitstorting op het achterhoofd.
Herstel bij breuk tot aan volledige beweeglijkheid duurt langer dan zes weken.
Nadere bewijsoverweging:
Het onder 4. genoemde geschrift wordt slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met oplegging van bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het hem primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en met oplegging van bijzondere voorwaarden.
De raadsman heeft ter terechtzitting verzocht – indien het hof tot een bewezenverklaring komt – een taakstraf op te leggen in plaats van een gevangenisstraf. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte als
first offenderdient te worden aangemerkt, dat de reclassering het recidiverisico als matig inschat, dat de verdachte openstaat voor hulp en dat hij in behandeling is bij een psycholoog. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou tot gevolg hebben dat de verdachte zijn baan verliest, hetgeen niet alleen verstrekkende gevolgen heeft voor de verdachte, maar ook direct zijn verdiencapaciteit raakt en daarmee de mogelijkheid om de kosten van de benadeelde partij te vergoeden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in de nacht van 8 oktober 2017 na het uitgaan schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Hiertoe heeft de verdachte onverhoeds, zonder enige aanleiding een hem passerende fietsster zo hard geduwd dat zij tegen de grond sloeg met zwaar letsel tot gevolg. Uit het dossier is gebleken dat de gevolgen voor het slachtoffer zeer ernstig zijn geweest. Zij heeft door de val een hersenkneuzing opgelopen met een bloeduitstorting tussen de hersenvliezen en haar bekken gebroken. Zij heeft als gevolg van het incident wekelijks een psycholoog voor traumaverwerking bezocht en heeft EMDR-sessies ondergaan. Uit de door het slachtoffer ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat de totale willekeur van het incident en het heftige geweld dat tegen haar is gebruikt een grote impact heeft gehad op haar leven. Zij kan nog steeds niet fietsen, heeft bij het lopen geregeld helse steken in haar bekken en komt bij tijd en wijle nog altijd moeilijk uit haar woorden. Voorts is zij door het incident angstiger en is zij veranderd in de manier waarop zij in het leven staat.
Deze vorm van ‘zinloos’ en onverhoeds geweld op een willekeurig slachtoffer acht het hof een zeer ernstig feit. Door zijn optreden heeft de verdachte niet alleen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden, maar ook haar gevoel van veiligheid in ernstige mate aangetast, hetgeen nog steeds van invloed is op de manier waarop ze haar leven vorm kan geven. Daarbij komt dat de verdachte met zijn gewelddadige gedrag heeft bijgedragen aan de versterking van de in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid in het algemeen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 oktober 2019 heeft de verdachte zich niet eerder schuldig gemaakt aan een geweldsdelict, zodat het hof de verdachte als
first offenderzal beschouwen.
Het bewezen verklaarde feit is een ernstig misdrijf waarvoor, mede gelet op de uitgangspunten zoals deze voor feiten als de onderhavige zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is aangewezen, ook als het een
first offenderbetreft.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf. Het hof ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen reden om een taakstraf op te leggen, omdat dit voorbij zou gaan aan de ernst van het bewezenverklaarde, met name de aard en de ernst van het letsel. Dat de verdachte ter zitting van de rechtbank en het hof aan het slachtoffer spijt heeft betuigd maakt dit oordeel niet anders, mede gelet op de slachtofferverklaring waaruit blijkt dat deze spijtbetuiging voor het slachtoffer veel te laat komt.
De reclassering heeft op 19 april 2018 over de verdachte een advies opgesteld. Uit dit advies komt naar voren dat het delictgedrag van de verdachte beïnvloed is geweest door alcoholgebruik. Het is mogelijk dat de negatieve emoties bij de verdachte hierdoor zijn versterkt en dat hij impulsief heeft gehandeld. Inadequate emotieregulatie, met name na overmatig alcoholgebruik, zou in het uitgaansleven in de toekomst een risicofactor kunnen zijn. Gezien de ernst van het delict en de houding van de verdachte na dit gebeuren, meent de reclassering dat de verdachte zijn inzicht en vaardigheden dient te vergroten. Het volgen van de training ‘Alcohol en geweld’ zal het risico op recidive beperken en wordt daarom geadviseerd, aldus de reclassering. Het hof zal dit advies overnemen en ziet hierin aanleiding om een deel van de aan de verdachte op te leggen straf in voorwaardelijke vorm op te leggen en daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Vordering
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 14.228,46, bestaande uit:
*
materiële schadead € 4.228,46, te weten:
-reis-en verletkosten € 72,02;
-taxikosten € 261,96;
-parkeerkosten € 382,14;
-verblijf ziekenhuis € 56,00;
-huishoudelijke kosten € 960,00;
-persoonlijke verzorging na verblijf ziekenhuis € 250,00;
-verlies van arbeidsvermogen/gederfde inkomsten € 2.246,34;
*
immateriële schadead € 10.000,00.
Voorts heeft de benadeelde partij de wettelijke rente gevorderd en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Eerste aanleg
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 9.156,44, bestaande uit een vergoeding van materiële schade ad € 4.156,44, en een vergoeding van immateriële schade ad € 5.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2017 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voorts heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte (reis-en verlet-)kosten, begroot op € 72.02.
De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering verklaard.
Voeging hoger beroep
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het in eerste aanleg gevorderde bedrag.
Vordering advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de vordering tot materiële schade wordt toegewezen zoals de rechtbank heeft gedaan, en dat de vordering tot immateriële schade wordt toegewezen tot een bedrag van € 7.000,00, met toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de kosten voor de huishoudelijke hulp onvoldoende zijn onderbouwd en niet voor vergoeding in aanmerking komen. De raadsman heeft hiertoe verwezen naar het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 januari 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:653. Ook het verlies van arbeidsvermogen is onvoldoende onderbouwd. Gelet op het gemiddelde inkomen dat is genoten behoort deze post bij toewijzing beperkt te worden tot € 806,34. Ook de post ‘fooi’ is onvoldoende onderbouwd, nu de enkele verklaring van drie andere medewerkers over de vrijdag- of zaterdagavond onvoldoende is. De vordering dient derhalve op deze punten te worden afgewezen. Voorts heeft de raadsman verzocht de vordering tot immateriële schadevergoeding te matigen.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot het navolgende bedrag zal worden toegewezen:
*materiële kosten
Het hof is van oordeel dat de gevorderde taxikosten ad € 261,96, parkeerkosten ad € 382,14 en kosten van verblijf in ziekenhuis ad € 56,00 voor toewijzing in aanmerking komen, nu deze voldoende zijn onderbouwd en door de verdediging niet zijn betwist.
De gevorderde reis-en verletkosten ad € 72,02 komen voor vergoeding in aanmerking op grond van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van de vordering tot huishoudelijke kosten ad € 960,00 en kosten van persoonlijke verzorging na verblijf ziekenhuis ad € 250,00 overweegt het hof als volgt.
Het hof is van oordeel dat de gevorderde huishoudelijke kosten voor toewijzing vatbaar zijn, nu in geval van letselschade de kosten van huishoudelijke hulp door de aansprakelijke persoon aan de benadeelde moeten worden vergoed indien deze ten gevolge van het letsel niet langer in staat is de desbetreffende werkzaamheden zelf te verrichten, voor zover het gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin het slachtoffer verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners. Dit is niet anders indien die werkzaamheden in feite worden verricht door personen die daarvoor geen kosten in rekening (kunnen) brengen.
Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het verweer van de verdediging niet kan slagen. De gevorderde schadevergoeding ter zake van kosten van huishoudelijke hulp en verzorging zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de vordering vanwege verlies van arbeidsvermogen/gederfde inkomsten ad € 2.246,34 is het hof van oordeel dat de benadeelde partij deze kosten voldoende aannemelijk heeft gemaakt door een arbeidsovereenkomst, werkrooster en salarisspecificatie over te leggen. Ten aanzien van de fooien heeft de benadeelde partij ter terechtzitting in eerste aanleg informatie gegeven over de fooibedragen – onderbouwd door de verklaringen van drie collega’s - , hetgeen het hof niet onaannemelijk voorkomt, zodat het fooibedrag in redelijkheid moet worden geschat op € 120,00 per persoon per gewerkte avond.
conclusie materiële kosten
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het primair bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Het hof concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 4.156,44 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de materiële schade is aangevangen, te weten 19 november 2017, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal de verdachte voorts veroordelen in de reis- en verletkosten ad € 72,02.
*immateriële kosten
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het primair bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van het bepaalde in artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding aangezien de benadeelde partij ten gevolge van dit strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist, waarbij de raadsman heeft verwezen naar zaken met vergelijkbare gevolgen.
Het hof overweegt hieromtrent dat ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de benadeelde partij aan het geweldsincident langdurige schade heeft overgehouden, te weten dat zij niet meer kan fietsen en geregeld pijn heeft bij het lopen door de opgelopen fractuur aan het bekken, en dat zij bij tijd en wijle nog altijd moeilijk uit haar woorden komt. Voorts is zij psychisch door het geweldsincident geraakt, waarvoor zij met een psycholoog in gesprek is gegaan. Het hof acht op grond hiervan een immateriële schadevergoeding van € 7.000,00 redelijk en billijk. De vordering wordt tot dat bedrag toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2017.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
conclusie materiële en immateriële kosten
Het hof concludeert tot slot dat in totaal door het primair bewezenverklaarde op grond van materiële en immateriële kosten een bedrag van € 11.156,44, vermeerderd met de wettelijke rente, aan de benadeelde partij wordt toegewezen, en de verdachte tot vergoeding van die schade is gehouden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich na het onherroepelijk worden van het vonnis binnen vijf werkdagen meldt bij Reclassering Nederland op het volgende adres: Wibautstraat 12 te Amsterdam. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zo lang de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een training die zich richt op het zich bewuster maken van de gevolgen van overmatig alcoholgebruik, agressief gedrag en de relatie tussen overmatig alcoholgebruik en agressief gedrag aangeboden door GI-GGZ, of een soortgelijke instelling. Veroordeelde dient zich te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan de veroordeelde zullen worden gegeven;
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 11.156,44 (elfduizend honderdzesenvijftig euro en vierenveertig cent) bestaande uit € 4.156,44 (vierduizend honderdzesenvijftig euro en vierenveertig cent) materiële schade en € 7.000,00 (zevenduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
72,02 (tweeënzeventig euro en twee cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 11.156,44 (elfduizend honderdzesenvijftig euro en vierenveertig cent) bestaande uit € 4.156,44 (vierduizend honderdzesenvijftig euro en vierenveertig cent) materiële schade en € 7.000,00 (zevenduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 19 november 2017 en van de immateriële schade op 8 oktober 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. M.M.H.P. Houben en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. E.C. van der Drift, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 november 2019.
[…]
.