4.1.De rechtbank heeft omtrent het geschil – voor zover in hoger beroep relevant – als volgt overwogen en beslist:
“10. Op grond van artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onder a, juncto het tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) komen voor aftrek in aanmerking de op eiseres drukkende uitgaven voor specifieke zorgkosten (afdeling 6.5 van de Wet IB 2001). De specifieke zorgkosten zijn limitatief opgesomd in artikel 6.17 van de Wet IB 2001 en de daarop gebaseerde Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.
11. De bewijslast inzake het bestaan van uitgaven voor specifieke zorgkosten rust op eiseres. Daarbij dient eiseres aannemelijk te maken dat de kosten niet voor vergoeding in aanmerking zijn gekomen, aldus op haar hebben gedrukt conform het bepaalde in artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 en dat aan de eventuele overige voorwaarden voor aftrek is voldaan. De rechtbank zal aan de hand van de opgevoerde kostenpost beoordelen of eiseres aan haar bewijslast heeft voldaan.
12. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet IB 2001, voor zover hier van belang, worden als specifieke zorgkosten aangemerkt uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor vervoer. Dit betreft vervoerskosten ten behoeve van een medische behandeling.
13. Eiseres stelt dat zij niet meer weet of zij één keer met het openbaar vervoer en één keer met de taxi naar het ziekenhuis is gegaan, of twee keer met de taxi of twee keer met het openbaar vervoer. Eiseres claimt – in beroep – een bedrag van € 20 wegens vervoerskosten. Verweerder stelt dat eiseres in 2015 driemaal een bezoek heeft gebracht aan de tandarts (enkele reis 2,3 km) en eenmaal een bezoek aan het ziekenhuis (enkele reis 3,1 km). Verweerder stelt dat eiseres recht heeft op de aftrek van de werkelijke kosten, maar dat zij van de werkelijke kosten geen bescheiden heeft overgelegd en niet aannemelijk heeft gemaakt welk bedrag aan vervoerskosten op haar hebben gedrukt.
14. De rechtbank overweegt – met verweerder – dat eiseres ter onderbouwing van de gestelde vervoerskosten niets heeft overgelegd zodat de rechtbank niet kan beoordelen of eiseres deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en op eiseres hebben gedrukt. Eiseres heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt welk bedrag op haar heeft gedrukt. De vervoerskosten zijn derhalve terecht niet in aftrek toegelaten.
15. De verwijzing door eiseres naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 19 januari 2018 (nr. 17/2608, ECLI:NL:RBNHO:2018:303) brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. In die zaak had verweerder, in het verweerschrift, ambtshalve geconstateerd dat de drempel voor de aftrek van specifieke zorgkosten te hoog was vastgesteld. De verlaging van de drempel leidde tot een verlaging van het verzamelinkomen. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat recht bestond op een proceskostenvergoeding. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat in casu sprake is van een andere situatie zodat eiser geen beroep kan doen op de uitspraak van 19 januari 2018. 16. De omstandigheid dat verweerder ten aanzien van de heffing over het jaar 2016 wel € 20 aan vervoerskosten heeft aanvaard leidt evenmin tot een ander oordeel. Verweerder heeft aangevoerd dit om praktische en doelmatigheidsoverwegingen te hebben gedaan omdat in 2016 het bedrag van de vervoerskosten de enige correctie was.
17. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”
5. Beoordeling van het geschil