ECLI:NL:GHAMS:2019:430

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2019
Publicatiedatum
15 februari 2019
Zaaknummer
23-001364-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake verkeersdelicten en belediging van een ambtenaar

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1978, was betrokken bij een verkeersongeval op 19 september 2017 in Amsterdam, waarbij hij de plaats van het ongeval heeft verlaten zonder zijn gegevens achter te laten. Daarnaast werd hem ten laste gelegd dat hij onder invloed van alcohol een voertuig bestuurde en een ambtenaar beledigde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verlaten van de plaats van het ongeval, rijden onder invloed en belediging van een ambtenaar. De verdachte had een alcoholgehalte van 535 microgram per liter uitgeademde lucht, wat aanzienlijk boven de toegestane norm ligt. De belediging van de ambtenaar vond plaats tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn functie, waarbij de verdachte grove en kwetsende taal heeft gebruikt.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag, een taakstraf van 100 uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden. Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. De verdachte had eerder al veroordelingen voor vergelijkbare feiten, wat in zijn nadeel heeft gewogen. Het hof heeft de straffen bepaald op basis van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001364-18
Datum uitspraak: 18 januari 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-225092-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 januari 2019.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Amsterdam op/aan/nabij de [adres 2], op of omstreeks 19 september 2017 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht;
2:
hij op of omstreeks 19 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig, (Personenauto, merk Seat, type Arosa, kenteken [kenteken]), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, vijfhonderdenvijfendertig (535) microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
3:
hij op of omstreeks 19 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2], beiden brigadier van de nationale politie, eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening (te weten in uniform gekleed en met assistentie-/politie-/bureaudienst belast), in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar/hen, een of meermalen, de woorden toe te voegen: "kankerjong, je moeder kan de kanker krijgen, ik hoop dat je kanker krijgt. Ik wil dat je moeder dood gaat aan kanker", althans (telkens) woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Amsterdam op/nabij de [adres 2], op 19 september 2017 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer]) schade was toegebracht;
2:
hij op 19 september 2017 te Amsterdam, als bestuurder van een voertuig, (Personenauto, merk Seat, type Arosa, kenteken [kenteken]), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, vijfhonderdenvijfendertig (535) microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
3:
hij op 19 september 2017 te Amsterdam, opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1], brigadier van de nationale politie, eenheid Amsterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening (te weten in uniform gekleed en met assistentie-/bureaudienst belast), in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "kankerjong, je moeder kan de kanker krijgen, ik hoop dat je kanker krijgt. Ik wil dat je moeder dood gaat aan kanker".
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 128 uren subsidiair 64 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één dag en een taakstraf voor de duur van 128 uren subsidiair 64 dagen hechtenis.
De raadsman heeft, mede gelet op de LOVS-oriëntatiepunten, verzocht een geldboete op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een personenauto terwijl hij onder invloed was van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol. Op het moment dat hij met te veel alcohol een parkeervak uitreed en de weg opreed, is hij tegen een andere personenauto aangereden, die daardoor is beschadigd. Vervolgens heeft hij de plaats van het ongeval verlaten zonder zijn persoonlijke gegevens achter te laten. Door aldus te handelen heeft de verdachte de verkeersveiligheid op een onacceptabele wijze in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheden als verkeersdeelnemers ernstig veronachtzaamd. Tijdens of na het voorlopige onderzoek alcohol heeft de verdachte zich verder schuldig gemaakt aan een grove belediging van een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Door aldus te handelen heeft de verdachte niet alleen de opsporingsambtenaar aangetast in zijn eer, maar ook blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 december 2018 is hij eerder ter zake van belediging en overige misdrijven onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
De raadsman heeft aangevoerd dat bij de strafoplegging rekening dient te worden gehouden met het feit dat de verdachte in zekere zin al gestraft is, nu hij de door hem veroorzaakte schade aan de auto van het slachtoffer en de aan hem door het CBR opgelegde cursus moet betalen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij het laakbare van zijn handelen inziet, dat hij een omgangsregeling heeft met zijn twee kinderen die bij hun moeder wonen, dat hij parttime werkt op Schiphol als heftruckchauffeur en een aanvullende bijstandsuitkering ontvangt.
Anders dan de raadsman acht het hof, gelet op de ernst van de feiten en de recidive - en in mindere mate ook gelet op de beperkte draagkracht van de verdachte -, de oplegging van een geldboete niet passend. Alles afwegende acht het hof gelet op de door de raadsman en de verdachte aangevoerde omstandigheden een enigszins lagere taakstraf dan door de advocaat-generaal gevorderd, een korte gevangenisstraf, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van na te melden duur passend en geboden.
Het hof ziet geen aanleiding tot een verdere strafmatiging wegens de gerapporteerde maar verder in onderhavig politiedossier niet omschreven geweldstoepassing naar aanleiding van krenkende woorden jegens een van de verbalisanten, ook niet als in aanmerking wordt genomen dat het volgens de raadsman om de toepassing van een wurggreep zou zijn gegaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) dag.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. R.D. van Heffen en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. S. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 januari 2019.
mr. R.D. van Heffen en mr. S. Vriend zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]