ECLI:NL:GHAMS:2019:4345

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
23-001377-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude bijstandsuitkering en schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 april 2018. De verdachte, geboren in Pakistan in 1969, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor fraude met bijstandsuitkeringen en toeslagen. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk nalaten van het verstrekken van noodzakelijke gegevens aan de Belastingdienst Toeslagen, de SVB en de gemeente Amsterdam, waardoor hij onterecht uitkeringen ontving. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 7 juni 2012 tot en met 28 februari 2017, zowel in Nederland als in Groot-Brittannië, zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat hij en zijn partner niet meer in Nederland woonden en dat hij inkomsten uit eigen onderneming had. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de gevolgen voor de sociale zekerheid.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001377-18
datum uitspraak: 6 november 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 april 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-845015-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Pakistan) op [geboortedag] 1969,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
23 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Hij, op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 7 juni 2012 tot en met 28 februari 2017, te Amsterdam en/of elders in Nederland en/of te Hayes althans te Groot-Brittannië, in strijd met een haar bij of krachtens een wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenverplichting op grond van artikel 17 van de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen (Wet AWIR) en/of 17 Wet werk en bijstand (Wwb) (geldend tot januari 2015) en/of artikel 17 Participatiewet vanaf 1 januari 2015 en/of artikel 18 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen(AWIR) en/of artikel 15 Algemene Kinderbijslagwet en/of artikel 12 Toeslagenwet en artikel 25 Werkeloosheidswet,
(telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Belastingdienst Toeslagen en/of de SVB en/of het UWV en/of de gemeente Amsterdam, immers heeft verdachte (telkens) verzuimd te melden dat hij en/of zijn partner niet meer in Nederland woonachtig was/waren en/of dat hij werkzaamheden verrichtte waarmee hij geld verdiende en/of dat zijn kind(eren) niet meer in Nederland woonachtig waren,
waardoor over het jaar/de jaren 2012 en/of 2013 en/of 2014 en/of 2015 en/of 2016 door de Belastingdienst (Toeslagen) en/of het UWV en/of de gemeente Amsterdam en/of de SVB uitbetalingen zijn gedaan op de bankrekening van verdachte en/of aan zijn familie gelieerde bankrekeningen, waarop hij, verdachte, geen recht had,
terwijl hij wist of redelijkerwijze had moeten vermoeden dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn of een anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten zijn recht op een (voorschot) huur en/of zorg toeslag en/of bijstandsuitkering en/of werkeloosheidsuitkering en/of kinderbijslag en/of kindgebonden budget, dan wel voor de hoogte of de duur van de voornoemde verstrekking of tegemoetkoming,
zulks terwijl dit/deze feit(en) kon(den) strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bespreking van het bewijsverweer

Het verweer van de raadsman, inhoudende dat onvoldoende bewijs aanwezig is dat de verdachte een bedrijf runde en niet in Nederland woonachtig was, vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen en wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 7 juni 2012 tot en met 28 februari 2017, in Nederland en Groot-Brittannië, in strijd met een hem bij of krachtens een wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenverplichting op grond van artikel 17 van de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen (Wet AWIR) en/of 17 Wet werk en bijstand (Wwb) (geldend tot januari 2015) en/of artikel 17 Participatiewet vanaf 1 januari 2015 en/of artikel 18 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen(AWIR) en/of artikel 15 Algemene Kinderbijslagwet,
telkens opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Belastingdienst Toeslagen en de SVB en de gemeente Amsterdam, immers heeft verdachte telkens verzuimd te melden dat hij en zijn partner niet meer in Nederland woonachtig waren en dat hij werkzaamheden verrichtte waarmee hij geld verdiende en/of dat zijn kinderen niet meer in Nederland woonachtig waren,
waardoor over de jaren 2012 en 2013 en 2014 en 2015 en 2016 door de Belastingdienst (Toeslagen) en/of de gemeente Amsterdam en/of de SVB uitbetalingen zijn gedaan op de bankrekening van verdachte en/of aan zijn familie gelieerde bankrekeningen, waarop hij, verdachte, geen recht had,
terwijl hij wist dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn of een anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten zijn recht op een (voorschot) huur en/of zorg toeslag en/of bijstandsuitkering en/of kinderbijslag en/of kindgebonden budget, dan wel voor de hoogte of de duur van de voornoemde verstrekking of tegemoetkoming,
zulks terwijl deze feiten konden strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op die verstrekking of tegemoetkoming danwel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte, die een bijstandsuitkering genoot, toeslagen, kindgebonden budget en kinderbijslag ontving, heeft welbewust gedurende vijf jaren voor de uitkerende instanties verzwegen dat hij inkomsten uit eigen onderneming ontving en dat hij en zijn vrouw, alsmede zijn kinderen niet meer in Nederland woonden. Aldus heeft hij op grove wijze het vertrouwen waarop het stelsel van sociale zekerheid is gebaseerd geschonden en de gemeenschap voor een aanzienlijk bedrag, waarvan nog niets is terugbetaald, financieel benadeeld.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 oktober 2019 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht.
Dit wettelijke voorschrift wordt toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. N.A. Schimmel en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van
mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 november 2019.
Mr. van Die is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]