ECLI:NL:GHAMS:2019:4348

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
23-001951-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake witwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 mei 2018. De verdachte werd beschuldigd van witwassen van een aanzienlijk bedrag, te weten € 218.405 en £ 90.675. De verdachte had een verklaring gegeven over de herkomst van het geld, maar het hof oordeelde dat deze verklaring niet voldoende onderbouwd was. Het hof overwoog dat er een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen bestond, gezien de omstandigheden waaronder het geld was aangetroffen en de onwaarschijnlijkheid van de verklaring van de verdachte. Het hof verwierp het verweer van de raadsman dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in de vervolging vanwege vormverzuimen. Het hof oordeelde dat het openbaar ministerie voldoende bewijs had geleverd voor de verdenking van witwassen. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden. Het hof verklaarde het vonnis van de rechtbank vernietigd en sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard omdat deze niet tijdig was ingediend.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001951-18
datum uitspraak: 6 november 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-706018-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Duitsland) op [geboortedag] 1956,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
23 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging en voert daartoe het volgende aan. Het openbaar ministerie heeft nagelaten belangrijk bewijsmateriaal te vergaren en heeft belangrijk ontlastend bewijsmateriaal ten onrechte niet gevoegd in het dossier van de verdachte. Dit vormverzuim zou gezien de ernst daarvan moeten leiden tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, aldus de raadsman.
Het hof overweegt en beslist als volgt.
Het hof is van oordeel dat het door de raadsman overgelegde stuk, te weten de e-mail van 4 mei 2018 van curatoren van [bedrijf], en de email van 20 april 2018 van [naam 1] door de officier van justitie ingebracht hadden moeten worden. Door dit niet te doen, heeft de officier van justitie onzorgvuldig gehandeld. Hierbij is sprake van een vormverzuim dat herstelbaar is. Niet blijkt van een doelbewuste of grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat reeds gezien de omstandigheid dat bedoelde stukken inmiddels zijn gevoegd in het dossier en daarvan deel uitmaken dit verzuim is hersteld en er dus geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Artikel 359a Sv is derhalve niet van toepassing (HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533).
Naar het oordeel van het hof is verder onvoldoende onderbouwd dat, en in welke mate, er door het gestelde vormverzuim, het nalaten om de telefoon te onderzoeken, zou zijn tekort gedaan aan verdachtes recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak. Het is niet aannemelijk geworden dat, zou al sprake zijn van een vormverzuim, aan dit recht is tekort gedaan op een wijze die tot het oordeel zou leiden dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging. Immers, het openbaar ministerie heeft niet gesteld dat de verdachte niet op de [markt] markt handelde, alleen dat daar niet met grote contante bedragen werd gehandeld.
Het verweer wordt verworpen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 juli 2016, te Amsterdam, althans in Nederland, een voorwerp, te weten 218.405,00 euro en/of 90.675,00 Britse pond , heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten 218.405,00 en/of 90.675,00 Britse pond, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging – vermoeden van witwassen

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep subsidiair vrijspraak bepleit van hetgeen de verdachte is ten laste gelegd. Hij heeft daartoe - tot de kern samengevat - aangevoerd dat het geld in de auto van de verdachte is aangetroffen, aantoonbaar een legale herkomst heeft en dat er geen enkel aanknopingspunt is voor de gevolgtrekking dat het geld een andere herkomst heeft dan de verdediging heeft betoogd.
Het hof overweegt en beslist als volgt.
De verdachte wordt kort gezegd verweten dat hij grote geldbedragen voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. Nu het dossier geen direct bewijs voor een concreet gronddelict bevat, zal allereerst moeten worden vastgesteld of er in de gegeven omstandigheden sprake is van een duidelijk vermoeden van witwassen.
Indien zulk een geval zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve legale herkomst van de geldbedragen.
De verdachte is op 30 juli 2016 door de politie in zijn auto aangetroffen bij een parkeerplaats aan het Suze Groenewegplantsoen in Amsterdam-West. Bij zijn aanhouding bleek dat hij, verpakt in rugtassen en plastic tassen, een grote hoeveelheid contant geld in zijn auto vervoerde, namelijk € 218.405,- en 90.675,- Britse ponden.
Over zijn aanwezigheid op het Suze Groenewegplantsoen heeft de verdachte aanvankelijk tegenover de politie verklaard vanuit Brussel op weg te zijn geweest naar Schiphol om zijn baas op te halen, en op het Suze Groenewegplantsoen terecht te zijn gekomen doordat hij de juiste afslag had gemist. Verbalisanten hebben opgemerkt dat gezien de ligging van het Suze Groenewegplantsoen ten opzichte van de luchthaven Schiphol het zeer onwaarschijnlijk was dat hij daar per ongeluk terecht was gekomen. In de geschiedenis van de door de verbalisant onderzochte navigatie van de verdachte bleek bovendien het Suze Groenewegplantsoen als bestemming te zijn ingevoerd. Ook bleek de baas van de verdachte die dag niet op Schiphol te zijn, maar op zijn kantoor in Birmingham. Hij verklaarde telefonisch aan de politie geen idee te hebben waarom de verdachte in Amsterdam was.
De grote hoeveelheden contant geld en de op het eerste gezicht leugenachtige verklaring van de verdachte maken dat er een gerechtvaardigd vermoeden is ontstaan dat de verdachte zich schuldig maakte aan witwassen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het vervoeren van grote bedragen in contanten in een personenauto een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt en bovendien zeer ongebruikelijk is in het geval dat geld op legale wijze is verkregen.
Als gevolg van dit gerechtvaardigd vermoeden mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete en min of meer verifieerbare verklaring geeft omtrent de herkomst van het geld. Dit houdt niet in dat van de verdachte mag worden gevergd dat deze verklaring volledig sluitend is - de verdachte hoeft niet zijn onschuld te bewijzen - maar anderzijds mag deze verklaring ook niet zo onwaarschijnlijk zijn dat daar bij voorbaat aan voorbij kan worden gegaan.
De verdachte heeft over de herkomst van het geld het volgende verklaard. De verdachte was werkzaam bij [bedrijf]. in Birmingham, een bedrijf dat handelde in goud en juwelen. De verdachte reisde hiervoor wekelijks naar Brussel waar het bedrijf een winkel, genaamd [winkel], had. Van daaruit werden relaties en (antiek)markten bezocht, waaronder de nabijgelegen [markt] markt, voor het doen van aankopen. Vaak gebeurde dat door betaling in contanten. Het in zijn auto aangetroffen geld had de verdachte in Birmingham meegekregen van zijn baas, de heer [naam 2], om inkopen te doen. Een deel van het geld was nog geseald en afkomstig van de NatWest Bank in Birmingham. Verder had de verdachte een bedrag van hem persoonlijk van ongeveer 3.000 Euro of Engelse ponden bij zich.
De verdachte lijkt hiermee een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van het geld te geven.
Het openbaar ministerie heeft nader onderzoek verricht naar de verklaring van de verdachte. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de bedragen op de APPRO notes, die bij de verdachte zijn aangetroffen, niet corresponderen met de bedragen die hij bij zich had. Daar komt bij dat een afschrift van deze APPRO notes op 27 maart 2018 niet (meer) in de administratie was terug te vinden van [bedrijf], hetgeen wel gebruikelijk is, zoals ook [naam 2] heeft verklaard bij de rechtbank op
7 mei 2018. Ook overigens is het bij de verdachte aangetroffen geld niet één op één terug te leiden naar de overgelegde bankafschriften of de administratie van [bedrijf].
Daar komt bij dat op de zich in het dossier bevindende videobeelden weliswaar te zien is dat er geld wordt overhandigd aan de verdachte, maar dit bewijst niet dat dit het geld betreft dat bij de verdachte in de auto is aangetroffen.
Verder heeft de verdachte ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij de bedragen die hij over de grens meenam altijd meldde bij de douane, maar dat hij dat deze keer niet heeft gedaan omdat het nacht was en hij geen zin had in gedoe.
Dan blijft enkel de verklaring van de heer [naam 2] over als ondersteuning van verdachtes verklaring. [naam 2] heeft verklaard dat het bij de verdachte aangetroffen geld van het bedrijf [bedrijf] afkomstig is en dat hij de APPRO notes heeft ondertekend. Het hof acht deze verklaring, nu dit op geen enkele wijze met stukken is onderbouwd, onvoldoende om de verklaring van de verdachte dat het bij hem aangetroffen geld afkomstig is van voornoemd bedrijf, aannemelijk te achten.
Het hof acht de resultaten van het door het openbaar ministerie verrichte nadere onderzoek van dien aard dat het vermoeden van witwassen niet is ontzenuwd en dat mede op basis daarvan geen andere conclusie mogelijk is dan dat de ten laste gelegde gelden onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde witwassen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 juli 2016, te Amsterdam, 218.405,00 euro en 90.675,00 Britse pond voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een bedrag van € 218.405 en 90.675 Britse ponden. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. De verdachte heeft zich bij zijn handelen kennelijk slechts laten leiden door financieel gewin.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 oktober 2019 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende en gelet op hetgeen in soortgelijke zaken pleegt te worden opgelegd een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
Beslag
Het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met betrekking tot de hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedragen. Uit het vooroverwogene spreekt dat niet is komen vast te staan dat het voorwerp aan een ander dan de verdachte toebehoort, zodat het hof het ervoor houdt dat het aan de verdachte toebehoort. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], overweegt het hof het volgende.
Het verzoek tot schadevergoeding van de benadeelde partij, waarbij mr. G.M. Verhage in eerste aanleg was gemachtigd haar te vertegenwoordigen in verband met het verzoek, is eerst mondeling tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak in eerste aanleg bij de rechtbank Amsterdam op 18 april 2017 gedaan. De benadeelde partij kan in beginsel slechts in de vordering worden ontvangen wanneer deze is ingediend voorafgaand aan de terechtzitting in eerste aanleg of op die terechtzitting, doch uiterlijk tot het moment dat de officier van justitie het requisitoir aanvangt. Nu de benadeelde partij pas na het requisitoir mondeling te kennen heeft gegeven een vordering te willen indienen en daartoe op dat moment een e-mail van 4 mei 2018 van de curatoren van [bedrijf] heeft overgelegd is het verzoek tot schadevergoeding niet tijdig ingediend en zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
€ 218.405,-
GBP 90.657,-.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. N.A. Schimmel en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van
mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 november 2019.
Mr. van Die is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]