ECLI:NL:GHAMS:2019:4732

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 december 2019
Publicatiedatum
14 januari 2020
Zaaknummer
200.211.082/01 en 200.238.879/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en schoolkeuze in het belang van de minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de zorgregeling en schoolkeuze voor de minderjarige [de minderjarige], geboren in 2014. De ouders, de vrouw en de man, zijn verwikkeld in een geschil over de zorg- en opvoedingstaken. De vrouw heeft in hoger beroep de bestreden beschikking van de rechtbank van 7 december 2016 aangevochten, waarin een zorgregeling was vastgesteld. De man heeft op zijn beurt hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 22 maart 2018, waarin de vrouw toestemming kreeg voor de inschrijving van [de minderjarige] op basisschool [1] in [plaats A]. Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in eerste aanleg in overweging genomen, evenals de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de huidige zorgregeling niet in het belang van [de minderjarige] is, gezien de onrust en de vele wijzigingen die hebben plaatsgevonden. De raad heeft geadviseerd om de tijdelijke zorgregeling te handhaven en geen wijziging in de schoolkeuze aan te brengen. Het hof heeft besloten de bestreden beschikking van 7 december 2016 te vernietigen en een nieuwe zorgregeling vast te stellen, waarbij [de minderjarige] ieder weekend bij de man verblijft, met uitzondering van het eerste weekend van de maand. De bestreden beschikking van 22 maart 2018 is bekrachtigd, omdat het in het belang van [de minderjarige] is om op basisschool [1] te blijven, waar zij zich goed ontwikkelt. De beslissing is genomen met het oog op de stabiliteit en voorspelbaarheid die [de minderjarige] nodig heeft.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.211.082/01 en 200.238.879/01
Zaaknummers rechtbank: C/15/241572 / FA RK 16-2078 en C/15/269796 / FA RK 18-596
Beschikking van de meervoudige kamer van 31 december 2019 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep in de zaak met zaaknummer 200.211.082/01,
verweerster in hoger beroep in de zaak met zaaknummer 200.238.879/01,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.F.M. Deijkers te Hoorn,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [Z] ,
verweerder in hoger beroep in de zaak met zaaknummer 200.211.082/01,
verzoeker in hoger beroep in de zaak met zaaknummer 200.238.879/01,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. D.E. Post te Heerhugowaard.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige [dochter] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
Als informant is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna te noemen: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) van 7 december 2016 (met zaaknummer C/15/241572 / FA RK 16-2078) en 22 maart 2018 (met zaaknummer C/15/269796/ FA RK 18-596).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
In de zaak met zaaknummer 200.211.082/01 is de vrouw op 7 maart 2017 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 7 december 2016.
2.2
De man heeft op 28 april 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 24 maart 2017 met bijlage, ingekomen op 27 maart 2017.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 26 oktober 2017 plaatsgevonden. De zaak is vervolgens aangehouden in afwachting van de voortgang dan wel de uitkomst van een mediation traject tussen partijen en het door hen gewenste verloop van de procedure. Partijen zijn er niet in geslaagd met behulp van het mediation traject tot overeenstemming te komen.
2.5
Nadien zijn bij het hof de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 21 december 2017 met een bijlage, ingekomen op 22 december 2017;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 11 januari 2018, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 11 januari 2018, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 23 januari 2018, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 28 januari 2018, ingekomen op dezelfde datum;
een journaalbericht van de zijde van de man van 24 maart 2018, ingekomen op 27 maart 2018;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 30 maart 2018 met bijlage, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 13 april 2018, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 16 april 2018, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 30 mei 2018 met bijlage, ingekomen op
1 juni 2018.
2.6
In de zaak met zaaknummer 200.238.879/01 is de man op 7 mei 2018 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 22 maart 2018.
2.7
De vrouw heeft op 27 juni 2018 een verweerschrift ingediend.
2.8
Op 25 juli 2018 heeft de (voortzetting van de) mondelinge behandeling in beide zaken plaatsgevonden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Ter zitting heeft het hof mondeling beslist om de behandeling van beide zaken aan te houden en de raad te verzoeken om onderzoek te doen naar en een rapport uit te brengen met advies over de navolgende vragen:
  • Welke van beide scholen is het meest in het belang van [de minderjarige] ? Daarbij moet niet als uitgangspunt genomen worden dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft.
  • Welke mogelijkheden zijn er voor de zorgregeling tussen [de minderjarige] en de ouder bij wie [de minderjarige] niet naar school gaat?
  • Zijn er factoren die een regeling belemmeren?
  • Hoe dient de regeling qua vorm en frequentie, in het belang van [de minderjarige] , vorm gegeven te worden?
Voorts heeft het hof, in afwachting van de resultaten van het raadsonderzoek, een tijdelijke verdeling van de zorg- en opvoedtaken vastgesteld waarbij [de minderjarige] :
  • iedere week van woensdag na school tot donderdag naar school bij de man verblijft;
  • ieder weekend van vrijdag na school tot maandag naar school bij de man verblijft, waarbij de man haar uit school haalt en naar school brengt, met uitzondering van het eerste weekend van de maand, zijnde het weekend waarin de eerste zaterdag van de maand valt;
  • ieder eerste weekend van de maand verblijft [de minderjarige] van vrijdag na school tot zondagochtend 10.00 uur bij de vrouw, waarbij de vrouw haar op vrijdag uit school haalt en op zondagochtend naar de man brengt;
  • voor het overige blijft de door de rechtbank bepaalde zorgregeling ongewijzigd.
Tot slot is het verzoek van de man inhoudende dat de vrouw voortaan bij helfte dient bij te dragen in de kosten van het vervoer ten aanzien van de uitvoering van de zorgregeling, afgewezen.
2.9
Op 19 april 2019 is bij het hof een rapport van de raad van 16 april 2019 ingekomen. Op 7 mei 2019 is de aangepaste versie van dat rapport, gedateerd 6 mei 2019 (hierna: het raadsrapport) bij het hof ingekomen.
2.1
Bij het hof is nadien nog het volgende stuk ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vrouw van 29 mei 2019 met een bijlage, ingekomen op 3 juni 2019.
2.11
De mondelinge behandeling van beide zaken is op 14 augustus 2019 voortgezet. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door mr. J.J.C. Engels, advocaat te Heerhugowaard;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een collega.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2014 te [geboorteplaats] . De man heeft [de minderjarige] erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
De man is tevens de vader van [kind A] , geboren [in] 2011 uit een eerdere relatie van de man (hierna te noemen: [kind A] ). [kind A] verblijft wekelijks van zondag 19.00 uur tot donderdagochtend bij de man.
3.2
[de minderjarige] gaat sinds mei 2018 in [plaats A] naar school.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 15 mei 2019 is bepaald dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] een bedrag van € 17,- per maand dient te voldoen met ingang van 18 juli 2018 en voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter) van 4 juni 2019 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar
.

4.De omvang van het geschil

In de zaak met zaaknummer 200.211.082/01
4.1
Bij de bestreden beschikking van 7 december 2016 is, voor zover thans van belang, de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) bepaald:
- [de minderjarige] zal gedurende de eerste week van de maand van vrijdag 13.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de man verblijven, alsmede gedurende de overige drie weken van de maand van dinsdag 13.00 uur tot vrijdag 16.00 uur.
Daarbij is ook een verdeling van de vakantie en van feestdagen bepaald, die in hoger beroep niet in geschil is.
4.2
De vrouw verzoekt, - naar het hof begrijpt - met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre:
- de volgende zorgregeling te bepalen:
primair: [de minderjarige] zal om de week in het weekend van vrijdag na school tot en met zondagavond 18.00 uur bij de man verblijven, alsmede in de weken waarin zij niet in het weekend bij de man verblijft, op de woensdagmiddag na school tot 18.00 uur, onder de voorwaarde dat de man [de minderjarige] zal halen en brengen en onder de voorwaarde dat, indien de aan deze omgang gerelateerde zorgkosten de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] zouden overschrijden, de regeling dusdanig zal worden verminderd dat de man niet meer aan zorgkosten zal betalen dan zijn bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] ;
subsidiair: [de minderjarige] zal om de week in het weekend van vrijdag na school tot en met zondagavond 18.00 uur bij de man verblijven, alsmede in de weken waarin zij niet in het weekend bij de man verblijft, op de woensdagmiddag van na school tot 18.00 uur, onder de voorwaarde dat de man [de minderjarige] zal halen en brengen;
meer subsidiair: een zodanige zorgregeling als het hof juist acht;
- te bepalen dat zij geen bijdrage van € 30,- in de kosten van de zorgregeling zal betalen aan de man.
4.3
De man verzoekt de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep, althans het door haar verzochte af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In de zaak met zaaknummer 200.238.879/01
4.4
Bij de bestreden beschikking van 22 maart 2018 is (op het daartoe strekkende verzoek van de vrouw) aan de vrouw toestemming verleend – welke toestemming die van de man vervangt – voor het inschrijven van [de minderjarige] bij basisschool [1] in [plaats A] . Voorts is het zelfstandige verzoek van de man hem vervangende toestemming te verlenen voor de inschrijving van [de minderjarige] op basisschool [2] te [plaats B] afgewezen. Ook is afgewezen het verzoek van de man te bepalen dat de vrouw – zolang zij niet beschikt over een rijbewijs – voortaan bij helfte zal dienen bij te dragen in de kosten van het vervoer ten aanzien van de uitvoering van de zorgregeling.
4.5
De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en zijn verzoeken in eerste aanleg alsnog toe te wijzen.
4.6
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de man af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing in beide zaken

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt de zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] en de schoolkeuze voor [de minderjarige] voor.
5.2
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder andere een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a lid 1 BW dient het hof voorts in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over de schoolkeuze van het kind, eveneens een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.3
De raad heeft in het rapport van 6 mei 2019 geconcludeerd dat het voor [de minderjarige] van belang is dat er continuïteit is in haar schoolgang en dat er duidelijkheid komt over de zorgregeling. De vastgestelde zorgregeling wordt door de ouders niet consequent nagekomen. In een relatief korte periode hebben er veel wijzigingen plaatsgevonden. Hierdoor weet [de minderjarige] niet waar zij aan toe is. Aangezien een nieuwe wijziging volgens de raad niet in het belang van [de minderjarige] is, heeft de raad geadviseerd de tijdelijke zorgregeling, zoals door het hof op 25 juli 2018 is vastgesteld, te handhaven. Voorts heeft de raad geadviseerd geen verandering in de school van [de minderjarige] aan te brengen.
De raad heeft in het rapport verder geconcludeerd dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd door de strijd die de ouders met elkaar voeren. Er is niet tot nauwelijks sprake is van communicatie tussen ouders en de ouders hebben veel wantrouwen jegens elkaar door alle procedures. Hierdoor kan [de minderjarige] niet onbekommerd omgaan met beide ouders. De raad heeft om die reden de kinderrechter verzocht [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar.
5.4
Ter zitting van 14 augustus 2019 heeft de raad verklaard dat duidelijk is dat beide ouders het beste willen voor [de minderjarige] , maar dat de manier waarop zij het aanpakken averechts werkt. De huidige zorgregeling is een vorm van co-ouderschap en daarvoor is vereist dat de ouders goed met elkaar communiceren en overleggen. De ouders zijn daartoe onvoldoende in staat, waardoor de kans bestaat dat [de minderjarige] deze rol van de ouders zal gaan overnemen en tussen hen in zal komen te staan. Op basis van de signalen die [de minderjarige] nu laat zien, heeft de raad het advies ten aanzien van de zorgregeling ter zitting aangepast. De raad heeft het hof geadviseerd een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] ieder weekend bij de man verblijft van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school, waarbij de man haar uit school haalt en brengt, met uitzondering van het eerste weekend van de maand. Het eerste weekend van de maand verblijft [de minderjarige] bij de vrouw en op de woensdag daarna verblijft zij vanuit school tot donderdag naar school bij de man. De raad realiseert zich dat dit een inperking is van de omgang tussen [de minderjarige] en de man, maar als de raad kijkt naar de mogelijkheden van de ouders, de leeftijd van [de minderjarige] en de gevolgen van de huidige situatie, dan acht de raad deze regeling in het belang van [de minderjarige] . De GI dient vervolgens een regiefunctie te krijgen ten aanzien van de invulling van de omgang gedurende de ondertoezichtstelling, zodat zij eventueel veranderingen kan doorvoeren als de inzichten van de ouders en de mogelijkheden van [de minderjarige] veranderen, aldus de raad.
5.5
De vrouw kan zich niet verenigen met de zorgregeling zoals door de rechtbank vastgesteld. Zij betwist dat het zwaartepunt van de opvoeding van [de minderjarige] altijd bij de man heeft gelegen en voert aan dat de regeling zoals is vastgesteld door de rechtbank niet meer uitvoerbaar is sinds [de minderjarige] vanaf maart 2018 in [plaats A] naar school gaat. Het gaat goed met [de minderjarige] op deze school, zij heeft het daar naar haar zin en heeft daar vriendinnen. Het is dan ook niet in haar belang om daar verandering in aan te brengen. De tijdelijke zorgregeling zoals in juli 2018 is vastgesteld, is daarnaast te belastend voor [de minderjarige] . Door de vele wisselingen is zij erg vermoeid en heeft ze weinig energie. Het is in het belang van [de minderjarige] om meer rust te creëren, aldus de vrouw.
5.6
De man betoogt dat de door de vrouw verzochte zorgregeling niet in het belang van [de minderjarige] is. [de minderjarige] is altijd grotendeels door de man verzorgd en opgevoed. Voordat de procedure startte, verbleef zij doordeweeks bij de man. [kind A] verblijft eveneens doordeweeks bij de man, waardoor de zusjes veel tijd met elkaar konden doorbrengen. Zij hebben een goede band en het is in het belang van beide kinderen dat zij samen kunnen opgroeien. Het ging goed met [de minderjarige] toen zij doordeweeks bij de man verbleef en zij geeft zelf aan naar deze situatie terug te willen keren. Er wordt nu uitgegaan van de situatie dat [de minderjarige] grotendeels bij de vrouw verblijft en daar naar school gaat, maar dat is een vrij recente situatie. De huidige (tijdelijke) zorgregeling verloopt bovendien niet goed waardoor de man en [de minderjarige] elkaar weinig zien en deze regeling is door de wisselingen veel te vermoeiend voor [de minderjarige] . Zij is erg moe als zij thuis komt uit school, is snel boos en kan zich moeilijk uiten. Ze is in de war door de situatie die nu gecreëerd is. Het is dan ook in het belang van [de minderjarige] om de zorgregeling zoals is bepaald bij de bestreden beschikking van 7 december 2016 uit te voeren en alsnog vervangende toestemming tot inschrijving van [de minderjarige] op de basisschool in [plaats B] te verlenen. [de minderjarige] is gewend om [kind A] samen met de man naar deze school te brengen en zij voelt zich thuis op deze school, aldus de man.
5.7
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. [de minderjarige] is een inmiddels vijfjarig kwetsbaar meisje. Haar ouders hebben tijdens hun relatie niet samengewoond en de relatie is verbroken terwijl de vrouw zwanger was van [de minderjarige] . Na de geboorte van [de minderjarige] zijn zij in onderling overleg een zorgregeling overeengekomen waarbij [de minderjarige] iedere dinsdag van 13.00 uur tot donderdag 20.00 uur bij de man verbleef. Nadat de man in 2016 een verzoek tot vastlegging van deze regeling bij de rechtbank heeft ingediend, is de verstandhouding tussen de ouders echter verslechterd. De vrouw meende dat deze regeling niet langer houdbaar was zodra [de minderjarige] naar de basisschool zou gaan en heeft zelfstandig verzocht de regeling vanaf die datum aan te passen naar een regeling waarbij [de minderjarige] in het weekend bij de man zou verblijven. De man wenste de tussen partijen overeengekomen zorgregeling verder uit te breiden en vast te leggen, zodat [de minderjarige] en [kind A] samen zouden opgroeien en naar dezelfde basisschool zouden gaan. De zorgregeling is vervolgens vanaf 2016 een aantal keer gewijzigd. Nadat een mediationtraject van de ouders in 2017 (in het kader van deze procedure) niet tot overeenstemming had geleid en de rechtbank aan de vrouw vervangende toestemming tot inschrijving van [de minderjarige] op de basisschool in [plaats A] had verleend, is de raad door het hof verzocht onderzoek te doen naar de belangen van [de minderjarige] . Voor de duur van het raadsonderzoek is een tijdelijke zorgregeling vastgesteld, inhoudende dat [de minderjarige] - kort gezegd - ieder weekend van vrijdag tot maandag, met uitzondering van het eerste weekend van de maand en iedere week van woensdag op donderdag bij de man verblijft. De raad heeft in zijn rapport van 6 mei 2019 geadviseerd deze regeling definitief vast te leggen en geen wijziging in de schoolkeuze aan te brengen om rust en stabiliteit voor [de minderjarige] te creëren. Ter zitting van 14 augustus 2019 is echter gebleken dat deze (tijdelijke) regeling door de vele wisselingen voor [de minderjarige] erg vermoeiend is en bovendien niet naar behoren verloopt. De omgang in het weekend heeft geregeld geen doorgang gevonden. Beide ouders leggen de oorzaak van het niet nakomen van de afspraken bij de ander. De communicatie tussen de ouders is niet goed en beiden staan er niet voor open om verder aan hun onderlinge communicatie te werken. Inmiddels laat [de minderjarige] signalen zien dat zij klem zit tussen de ouders en is zij voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van de GI.
5.8
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat de zorgregeling zoals door de raad geadviseerd ter zitting van 14 augustus 2019 op dit moment het meest tegemoet komt aan de belangen van [de minderjarige] . De afgelopen jaren is er door de voortdurende wijzigingen in de zorgregeling en de slechte verhouding tussen de ouders veel onrust geweest. Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] dat er thans rust en duidelijkheid ontstaat. Zij gaat inmiddels al ruim anderhalf jaar naar school in [plaats A] en verblijft doordeweeks (voornamelijk) bij de vrouw. Het hof acht het in haar belang dat deze situatie gecontinueerd wordt. Hoewel het hof de wens van de man om zijn beide dochters samen op te laten groeien begrijpt, is het hof van oordeel dat de regeling zoals door de raad geadviseerd [de minderjarige] de rust en voorspelbaarheid biedt die zij op dit moment het meest nodig heeft. Het hof realiseert zich, evenals de raad, dat deze regeling een verdere inperking is van de omgang tussen de man en [de minderjarige] , maar is van oordeel dat dit in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Beide ouders hebben ter zitting erkend dat de tijdelijke regeling, zoals door het hof vastgesteld, door de vele wisselmomenten te vermoeiend is voor [de minderjarige] en dat zij weinig energie overhoudt. Daarnaast is zij de afgelopen jaren belast door de slechte communicatie en de gespannen verhouding tussen de ouders en begint zij kindsignalen te laten zien. Het hof is dan ook van oordeel dat het aantal wisselmomenten verminderd dient te worden en dat voor [de minderjarige] voorspelbaarheid gecreëerd dient te worden.
Het hof zal de bestreden beschikking van 7 december 2016 vernietigen en opnieuw een zorgregeling vastleggen, inhoudende dat [de minderjarige] ieder weekend bij de man verblijft van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school, waarbij de man haar uit school haalt en naar school brengt, met uitzondering van het eerste weekend van de maand. Het eerste weekend van de maand verblijft [de minderjarige] bij de vrouw en op de woensdag daarna verblijft zij vanuit school tot donderdag naar school bij de man, waarbij de man haar op woensdag uit school haalt en op donderdag naar school brengt. Het hof overweegt daarbij, zoals eveneens geadviseerd door de raad, dat het aan de GI is om regie te voeren en eventuele aanpassingen in de zorgregeling op gang te brengen indien dit in het belang van [de minderjarige] is.
5.9
Gezien het voorgaande zal het hof voorts de bestreden beschikking van 22 maart 2018 bekrachtigen en de verzoeken van de man afwijzen. [de minderjarige] gaat sinds maart 2018 naar basisschool [1] en het gaat daar goed met haar. Zij heeft het daar naar haar zin en heeft daar vrienden en vriendinnen. Het hof is dan ook van oordeel dat het niet in het belang van [de minderjarige] is om wijziging in deze situatie te brengen.
5.1
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.211.082/01:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, met inachtneming van hetgeen daaromtrent is overwogen onder 5.8 van deze beschikking, aldus dat [de minderjarige] bij de man verblijft:
- ieder weekend van vrijdag na school tot maandag naar school, waarbij de man haar uit school haalt en naar school brengt, met uitzondering van het eerste weekend van de maand, zijnde het weekend waarin de eerste zaterdag van de maand valt;
- op de woensdag na de eerste zaterdag van de maand vanuit school tot donderdag naar school, waarbij de man haar uit school haalt en naar school brengt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
In de zaak met zaaknummer 200.238.879/01:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. S.C.G.A. Duivenvoorde als griffier, en is op 31 december 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.