ECLI:NL:GHAMS:2019:4878
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vernietiging vonnis ontnemingsvordering wegens gebrek aan bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 juni 2017. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden wegens gewoontewitwassen en wapenbezit. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 630.111,59 aan de Staat zou betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank had echter vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel nihil was, wat leidde tot hoger beroep door het openbaar ministerie.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 11 oktober 2019 heeft de advocaat-generaal betoogd dat de rechtbank ten onrechte het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil had geschat en heeft zij een nieuwe vordering ingediend van € 559.549,84, vermeerderd met vervolgprofijt. De verdediging heeft betoogd dat er geen bewijs is dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten en dat de ontnemingswetgeving niet van toepassing is op fiscale misdrijven.
Het hof heeft overwogen dat de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde was veroordeeld, gepleegd zijn vóór 1 juli 2011, en dat de tot die datum geldende wetgeving van toepassing is. Het hof heeft vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat het witwassen of het wapenbezit heeft geleid tot geldwaardeerbaar voordeel. Gezien het gebrek aan bewijs heeft het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en het vonnis van de rechtbank vernietigd.