In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1968, was aangeklaagd voor opzetheling van verschillende goederen, waaronder schoenen, horloges, sieraden, brillen, een rugzak en kledingstukken, die vermoedelijk door misdrijf waren verkregen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam. De verdachte had zich beroepen op zijn zwijgrecht en geen medewerking verleend aan het politieonderzoek. Pas bij de rechter-commissaris verklaarde hij dat hij de goederen had gekocht van een onbekende op de maandagmarkt in de Jordaan, maar deze verklaring werd door het hof als ongeloofwaardig beschouwd. Het hof oordeelde dat de verdachte opzet had bij het verwerven van de goederen, die enkele dagen eerder waren gestolen van een woonboot. Het hof achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van één maand op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De verdachte had eerder al meerdere veroordelingen voor misdrijven op zijn naam staan, wat de beslissing om een vrijheidsbenemende straf op te leggen verder onderbouwde.