ECLI:NL:GHAMS:2019:5040

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2019
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
23-004386-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door het geven van een kopstoot aan een verpleegkundige

In deze zaak gaat het om een poging tot zware mishandeling waarbij de verdachte, die herstellende was van een hersenbloeding, een verpleegkundige een kopstoot heeft gegeven. Dit voorval vond plaats op 23 oktober 2017 in Amsterdam. De verdachte was ontevreden over de medicatie die hij ontving en reageerde agressief. De verpleegkundige raakte door de kopstoot bewusteloos en liep een zware hersenschudding op. Het hof oordeelt dat de kopstoot van dusdanige kracht was dat deze geacht kan worden opzettelijk en doelbewust te zijn gegeven, wat leidt tot de conclusie dat er sprake is van opzet op zware mishandeling. Het verweer van de raadsman, dat de verdachte door zijn hersenbloeding niet in staat zou zijn geweest om opzettelijk te handelen, wordt verworpen. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de politierechter en legt een gevangenisstraf van acht weken op, waarbij ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf wordt gelast. De verdachte wordt schuldig bevonden aan de poging tot zware mishandeling, en het hof rekent het hem zwaar aan dat hij een zorgverlener op deze manier heeft behandeld, wat ook gevolgen heeft gehad voor de veiligheid van het personeel in het ziekenhuis.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004386-18
datum uitspraak: 6 december 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 december 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 13-050522-18 en 13-730105-15 (TUL) tegen
[Verdachte],
geboren te [Geboortedatum] 1974,
adres: [Adres] Amsterdam.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 oktober 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een tot op heden onbekend gebleven persoon (nummer [getal 5] ) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen opzettelijk die persoon (met kracht) een kopstoot heeft gegeven in/tegen/op het gezicht, althans het hoofd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de omstandigheid dat de verdachte herstellende was van een hersenbloeding aan het vereiste opzet op de zware mishandeling in de weg staat. Onder verwijzing naar het Porsche-arrest heeft de raadsman aangevoerd dat het onaannemelijk is dat de verdachte een dusdanig harde kopstoot zou hebben gegeven dat hij daarmee ook de aanmerkelijke kans op (nieuwe) bloedingen en letsel bij zichzelf zou hebben aanvaard. De kopstoot is slechts van geringe kracht geweest. Om die reden kan hooguit eenvoudige mishandeling worden bewezen.
Het hof is van oordeel dat het verweer wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen.
Uit de aangifte van de verpleegkundige (in het dossier bekend onder nummer [getal 5] ) blijkt dat zij door de kopstoot van de verdachte het bewustzijn is verloren en ongeveer vijf minuten buiten bewustzijn is geweest. Na medisch onderzoek bleek dat zij een zware hersenschudding had. Uit de verklaringen van de getuige (met nummer [getal 4] ), afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris, blijkt dat de verdachte dreigend voor de aangeefster is gaan staan en hij met zijn voorhoofd een kopstoot gaf tegen het voorhoofd van de aangeefster. Direct volgend op de kopstoot rolden de ogen van de aangeefster weg en zij viel als een plank naar achteren, zonder zichzelf op te vangen. Tevens blijkt uit de verklaring van de getuige dat de verdachte direct na het voorval heeft gezegd dat het slachtoffer tegen de deur was gelopen.
Uit het vorenstaande leidt het hof af dat de aangeefster door toedoen van de kopstoot direct bewusteloos is geraakt. Hieraan en mede gelet op het letsel van het slachtoffer verbindt het hof de conclusie dat de kopstoot van dusdanige kracht moet zijn geweest dat – gelet op de bijzondere kwetsbaarheid van het hoofd – zonder meer sprake is van een handeling geëigend voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het door de raadsman geschetste scenario waarin de kopstoot van de verdachte slechts van geringe kracht is geweest acht het hof dan ook onaannemelijk, waarbij het hof tevens in aanmerking neemt de berekenende opmerkingen van de verdachte onmiddellijk na het gebeuren waaruit het volledige bewustzijn van de verdachte ten aanzien van de ernst van de zojuist door hem gepleegde handeling blijkt. Naar het oordeel van het hof duidt het met zeer veel kracht geven van een kopstoot er naar zijn uiterlijke verschijningsvorm op dat de verdachte geacht kan worden deze handeling doelbewust en opzettelijk te hebben gepleegd. Het hof acht daarom vol opzet op de zware mishandeling bij de verdachte aanwezig. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 oktober 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, in het dossier aangeduid met nummer [getal 5] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen opzettelijk die persoon met kracht een kopstoot heeft gegeven tegen het hoofd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht rekening te houden met de mogelijkheid dat de verdachte als gevolg van zijn hersenbloeding een gedragsverandering heeft ondergaan.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat de omstandigheid dat de verdachte herstellende was van een hersenbloeding zou moeten leiden tot het oordeel dat het bewezenverklaarde hem in verminderde mate moet worden toegerekend, verwerpt het hof het verweer nu dit door de verdediging onvoldoende is onderbouwd en evenmin van een conclusie is voorzien.
Nu geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, is de verdachte strafbaar.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken.
De raadsman heeft verzocht een taakstraf op te leggen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door een verpleegster een harde kopstoot te geven, nadat hij kwaad was geworden omdat hij de door hem gewenste medicatie niet direct kreeg. Deze handelwijze is des te kwalijker omdat het slachtoffer belast was met de zorg over hem als patiënt, zij zich professioneel opstelde en hem rustig uitlegde waarom de medicijnen gefaseerd moesten worden gegeven. De verdachte heeft zich zeer agressief opgesteld, louter omdat hij zijn zin niet kreeg. Het slachtoffer is hierdoor buiten bewustzijn geraakt en heeft hierdoor een zware hersenschudding opgelopen. Hierdoor heeft zij veel pijn gehad en zowel in haar werk als privéleven langdurig nadelige gevolgen ondervonden. Door aldus te handelen heeft de verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien heeft de verdachte hierdoor gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht; niet alleen bij het slachtoffer, maar ook bij het andere personeel van het ziekenhuis. Het hof rekent de verdachte dit zinloze en gewelddadige gedrag aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 november 2019 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder bedreiging en, weliswaar langer geleden, een zeer ernstig geweldsdelict. Bovendien liep de verdachte ten tijde van het onderhavige feit in een proeftijd van een voorwaardelijke veroordeling. Dit weegt het hof in het nadeel van de verdachte.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf als opgelegd in eerste aanleg passend en geboden. Een taakstraf als betoogd door de raadsman acht het hof onvoldoende recht doen aan de ernst van het feit.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 maart 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 55 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de volledige tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering af te wijzen omdat de voorwaardelijke veroordeling een ander soort strafbaar feit betreft. Subsidiair heeft de raadsman verzocht tot verlenging van de proeftijd met een jaar, dan wel omzetting naar een taakstraf.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de algemene voorwaarde dat hij zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig mag maken aan een strafbaar feit, niet heeft nageleefd. Voor het geloofwaardig functioneren van het wettelijke systeem van voorwaardelijke straffen is het van essentieel belang dat overtreding van de algemene voorwaarde niet zonder gevolgen blijft.
Het hof overweegt dat wanneer het gaat om niet-naleving van de algemene voorwaarde als bedoeld in artikel 14c, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, de aard van het strafbare feit waarmee de algemene voorwaarde wordt overtreden in beginsel niet van invloed is op de beoordeling van de vordering tot tenuitvoerlegging. Het hof ziet in de omstandigheid dat de voorwaardelijke veroordeling een andersoortig delict betreft dan waaraan de verdachte zich in onderhavige zaak schuldig heeft gemaakt en ook in hetgeen overigens ter terechtzitting aan de orde is gekomen, geen aanleiding de vordering (gedeeltelijk) af te wijzen. Verlenging van de proeftijd is niet aan de orde en het hof ziet geen redenen voor omzetting in een taakstraf. Daarom zal het hof de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf gelasten.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) weken.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 maart 2015, parketnummer 13-730105-15, te weten van:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
55 (vijfenvijftig) dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. N.A. Schimmel en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 december 2019.
=========================================================================
[…]
.