ECLI:NL:GHAMS:2020:10

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 januari 2020
Publicatiedatum
8 januari 2020
Zaaknummer
18/00493
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aftrek specifieke zorgkosten en dieetverklaringen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 18 juli 2018, waarin de rechtbank het beroep gegrond verklaarde en de belastingaanslag verminderde. De inspecteur had aan belanghebbende een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2015, berekend naar een belastbaar inkomen van € 14.848. Na bezwaar handhaafde de inspecteur de aanslag, waarop belanghebbende beroep instelde. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende recht had op aftrek van specifieke zorgkosten, maar de inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Het Hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de dieetverklaringen die door belanghebbende zijn overgelegd. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat zij recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten voor dieetkosten, omdat de overgelegde dieetverklaringen niet voldoen aan de wettelijke eisen. Ook de kosten voor extra kleding en beddengoed voor haar kinderen zijn niet aannemelijk gemaakt. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 18/00493
9 januari 2020
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] ,wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: J.A. Klaver)
tegen de uitspraak van 18 juli 2018 in de zaak met kenmerk HAA 18/144 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 3 maart 2017 aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.848.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, met dagtekening 28 november 2017, de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 18 juli 2018 heeft de rechtbank als volgt beslist. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’:
“ De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 14.588 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.500; en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.”
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 27 augustus 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2019. Namens belanghebbende is verschenen de gemachtigde voornoemd. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. T.V. van der Veen en mr. R.G.A. de Jong. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de navolgende feiten vastgesteld:
“1. Eiseres genoot in 2015 een uitkering ingevolge de Participatiewet van € 14.848.
2. Eiseres woonde in 2015 samen met haar vier kinderen geboren op respectievelijk 25 september 1995, 12 april 1999, 22 september 2005 en 25 mei 2011.
3. Op 31 maart 2016 heeft eiseres haar aangifte ib/pvv voor het jaar 2015 ingediend. In deze aangifte is aftrek geclaimd van specifieke zorgkosten voor een bedrag van € 2.752.
4. Tijdens de aanslagregeling heeft verweerder bij brief van 25 juni 2016 nadere informatie gevraagd met betrekking tot de door eiseres opgevoerde zorgkosten.
5. Bij brief van 1 september 2016 heeft eiseres een nadere specificatie van de zorgkosten verstrekt. In de begeleidende brief is opgemerkt dat een bevestiging is bijgevoegd van de huisarts dat eiseres en haar kinderen lijden aan huidproblemen en onbedoeld vochtverlies, waardoor er extra bewassingskosten moesten worden gemaakt. Voor wat betreft de dieetverklaring wordt opgemerkt dat de huisarts deze niet wilde ondertekenen (Hof: zie voor deze dieetverklaring hierna 2.4).
Bijgevoegd is een verklaring (Hof: de verklaring is handmatig gedateerd op 21 juli 2016) waarin op de eerste pagina het volgende staat:
“1) Mevrouw [X] , geb. [datum] , lijdt aan onbedoeld vochtverlies
2) [A] , geb. [datum] plast nog regelmatig in bed
3) [B] , geb. [datum] lijdt aan huidproblemen/huideczeem
4) [C] , geb. [datum] lijdt aan huidproblemen / overbeharing / acne.”
En op de tweede pagina staat het volgende:
“L.S.
Alle ommezijde genoemde euvels zijn correct; evenwel geen van de genoemde euvels leidt op enigerlei wijze tot enig dieet zoals vermeld over 2015”
gevolgd door een stempel van de huisarts en handtekening.
6. Bij brief van 19 oktober 2016 heeft verweerder navraag gedaan naar de verklaring van de huisarts. Bij brief van 23 oktober 2016 heeft de huisarts bevestigd dat de tweede pagina van zijn hand is.
7. Verweerder heeft eiseres bij brief van 19 mei 2017 op de hoogte gesteld van het voornemen tot afwijken van de opgevoerde specifieke zorgkosten. Uiteindelijk zijn alle specifieke zorgkosten, behoudens de vervoerskosten van € 35 en de kosten van medicijnen van € 15, geweigerd.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hier nog de volgende feiten aan toe.
2.3.
Belanghebbende heeft in hoger beroep een dieetverklaring voor de “2012-2013-2014” overgelegd die afkomstig is van huisarts [arts] . Deze verklaring bevat een stempel van de huisarts en is geparafeerd. Verder bevat de verklaring de volgende informatie:
“Belastingdienst
2012 (Hof: handgeschreven is hieraan toegevoegd “2013-2014”)
Dieetbevestiging
Naam [arts]
Kruis aan wat van
toepassing is [Hof:
geen tekst] bevoegd arts
[Hof:
geen tekst] bevoegd diëtist
Praktijkadres: [adres]
Telefoonnummer: [telefoonnummer]
AGB code: [code]
Bevestigt hiermee dat Mevr. [X]
(naam + adres patiënt) [adres]
Burgerservicenummer [nummer]
Zich moet houden aan dieet
onder nummers(s) nr. 22 (Hof: 19 is doorgekruist ) (…)
Ingangsdatum dieet en einddatum van 2012 (…)
indien van toepassing t/m 2014 (…)
Aantal voorgeschreven diëten [Hof:
geen tekst]
Plaats en datum [Hof:
geen tekst]
Handtekening arts/diëtist [Hof:
geen tekst]
Stempel arts/diëtist [Hof:
geen tekst]”
2.4.
Belanghebbende heeft bij haar beroepschrift de volgende dieetverklaring voor het jaar 2015 overgelegd:
“Belastingdienst
2015
Dieetbevestiging
Naam [Hof:
geen tekst]
Kruis aan wat van
toepassing is [Hof:
geen tekst] bevoegd arts
[Hof:
geen tekst] bevoegd diëtist
Bevestigt hiermee dat [X]
(naam + adres patiënt) [adres]
Burgerservicenummer [nummer]
Zich moet houden aan dieet
onder nummer(s) nr. 19 (…)
Ingangsdatum dieet en einddatum van permanent (…)
indien van toepassing t/m [Hof:
geen tekst]
Aantal voorgeschreven diëten 1
Plaats en datum [Hof:
geen tekst]
Handtekening arts/diëtist [Hof:
geen tekst]
Stempel arts/diëtist [Hof:
geen tekst]”
2.5.
Belanghebbende heeft in hoger beroep een (tweede) dieetverklaring voor het jaar 2015 overgelegd voorzien van een stempel van huisarts [arts] en een paraaf. Verder bevat deze verklaring de volgende informatie::
“Belastingdienst
2015
Dieetbevestiging
Naam [arts]
Kruis aan wat van
toepassing is[x]
bevoegd arts
[Hof:
geen tekst]
bevoegd diëtist
Praktijkadres: [adres]
Telefoonnummer: [telefoonnummer]
AGB code: [code]
Bevestigt hiermee dat Mevr. [X]
(naam + adres patiënt) [adres]
Burgerservicenummer [nummer]
Zich moet houden aan dieet
onder nummer(s) nr. 22 (…)
Ingangsdatum dieet en einddatum van 2012 (…)
indien van toepassing t/m 2015 (…)
heden
Aantal voorgeschreven diëten [Hof:
geen tekst]
Plaats en datum [Hof:
geen tekst]
Handtekening arts/diëtist [Hof:
geen tekst]
Stempel arts/diëtist [Hof:
geen tekst]”
2.6.
De inspecteur heeft in hoger beroep in zijn verweerschrift onder meer het volgende gesteld ten aanzien van de verschillende dieetverklaringen:

Dieetkosten
Door de gemachtigde zijn drie modellen van een dieetverklaring overgelegd. Het gaat om de volgende verklaringen:
1. een bij de reactie op de centrale vragenbrief overgelegde ongedateerde en niet ondertekende verklaring voor het jaar 2015 in het handschrift van de gemachtigde, volgens welke verklaring het volgende dieet zou zijn gevolgd (zie bijlage 4 bij het verweerschrift in eerste aanleg):
Ziektebeeld:
Aandoening:
Soort dieet:
Maag-, darm- en leverziekten
Overige
Energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt
2. een bij de mondelinge behandeling bij de rechtbank overgelegde ongedateerde verklaring voor het jaar 2012, handmatig aangevuld met de jaren 2013 en 2014, voorzien van het stempel van de huisarts, volgens welke verklaring het volgende dieet zou zijn gevolgd:
Ziektebeeld:
Aandoening:
Soort dieet:
Metabole ziekten
Vetstofwisselingsstoornis
Vetbeperkt in combinatie met MCT-vetverrijkt
3. een bij het beroepschrift in hoger beroep overgelegde ongedateerde verklaring voor het jaar 2015 voorzien van het stempel van de huisarts en gesteld in het handschrift van de gemachtigde, volgens welke verklaring het volgende dieet zou zijn gevolgd:
Ziektebeeld:
Aandoening:
Soort dieet:
Metabole ziekten
Vetstofwisselingsstoornis
Vetbeperkt in combinatie met MCT-vetverrijkt”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil in hoeverre belanghebbende recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten.
Meer in het bijzonder ligt de vraag voor of belanghebbende recht heeft op een hogere aftrek in verband met uitgaven wegens ziekte of invaliditeit welke zijn gedaan voor (gestelde) kosten van een door belanghebbende op medisch voorschrift gehouden dieet en voor (gestelde) kosten ten behoeve van extra kleding en beddengoed voor haar kinderen.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.
4. Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft omtrent het geschil – voor zover in hoger beroep relevant – als volgt overwogen en beslist:
“9. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onder a, in verbinding met het tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), komen voor aftrek in aanmerking de op eiseres drukkende uitgaven voor specifieke zorgkosten. De specifieke zorgkosten zijn limitatief opgesomd in artikel 6.17 van de Wet IB 2001 en de daarop gebaseerde Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: URIB 2001).
10. De bewijslast inzake het bestaan van uitgaven voor specifieke zorgkosten rust op eiseres. Daarbij dient eiseres aannemelijk te maken dat de kosten niet voor vergoeding in aanmerking zijn gekomen, aldus op haar hebben gedrukt conform het bepaalde in artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 en dat aan de eventuele overige voorwaarden voor aftrek is voldaan. De rechtbank zal aan de hand van de opgevoerde kostenposten beoordelen of eiseres aan haar bewijslast heeft voldaan.
Aftrek kleding en beddengoed
11. Ingevolge artikel 6.17, eerder lid, aanhef en onder g, van de Wet IB 2001 zijn uitgaven voor specifieke zorgkosten de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven, volgens bij ministeriële regeling te stellen regels. De ministeriële regels zijn neergelegd in artikel 38 van de URIB.
12. Artikel 38, eerste lid, van de URIB 2001 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Uitgaven voor extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel g, van de wet worden in aanmerking genomen voor een bedrag van € 310 dan wel, indien blijkt dat die uitgaven € 620 te boven gaan, voor een bedrag van € 775, indien:
a. de genoemde uitgaven voortvloeien uit ziekte of invaliditeit van een persoon als bedoeld in artikel 6.16 van de wet die tot het huishouden van de belastingplichtige behoort; en
b. de ziekte of invaliditeit ten minste een jaar heeft geduurd of vermoedelijk zal duren.”
13. Eiseres heeft een verklaring van de huisarts overgelegd, waarin staat vermeld dat zij en haar zoon aan incontinentie/onbedoeld vochtverlies lijden, en dat twee kinderen van eiseres lijden aan huideczeem/huidproblemen. Eiseres heeft aangegeven dat deze ‘handicaps’ ook als ziekte moeten worden aangemerkt en dat zij derhalve recht heeft op aftrek voor kleding en beddengoed.
Verweerder geeft aan dat uit de verklaring blijkt dat bij eiseres en haar in 2005 geboren kind sprake is van incontinentie en dat bij de in 1995 en 2011 geboren kinderen sprake was van huidproblemen. Uit de verklaring volgt volgens verweerder echter niet dat de aandoeningen langer dan een jaar hebben geduurd of langer dan een jaar zullen duren. Verweerder wil wel aannemen dat voor eiseres de aandoening langer dan een jaar heeft geduurd, maar voor de kinderen niet. Verweerder stelt dat het voor het in 2005 geboren kind bedplassen vermoedelijk van voorbijgaande aard is. Bij de andere kinderen is sprake van huidproblemen/eczeem en is het zonder nadere omschrijving niet duidelijk of sprake is van huidproblemen of vormen van eczeem die daadwerkelijk nopen tot uitgaven voor extra kleding of beddengoed. Verder stelt verweerder dat in de meeste gevallen eczeem behandeld wordt met een snel intrekkende crème die de kleding en het beddengoed niet vervuilt.
14. De rechtbank overweegt dat nu verweerder voor eiseres de aftrek extra kleding en beddengoed alsnog accepteert, het beroep reeds gegrond is.
15. Voor wat betreft extra uitgaven voor de kinderen overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de gemotiveerde weerspreking van verweerder acht de rechtbank niet aannemelijk dat bij het in 2005 geboren kind sprake is van een aandoening die meer dan een jaar heeft geduurd of zal duren. De verklaring biedt onvoldoende aanknopingspunten om eiseres te volgen nu hierin slechts staat dat het kind nog regelmatig in bed plast. Voor wat betreft de kinderen die geboren zijn in 1995 en 2011 heeft eiseres evenmin aan de op haar rustende bewijslast voldaan. Gelet op de gemotiveerde weerspreking van verweerder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de huidproblemen dan wel het eczeem hebben geleid tot uitgaven voor extra kleding en beddengoed. De aftrek is derhalve terecht geweigerd voor wat betreft de kinderen.
Dieetkosten
16. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet IB 2001, zijn uitgaven voor specifieke zorgkosten, de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor: de extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet tot een bedrag bepaald bij ministeriële regeling. Artikel 6.17, achtste lid, van de Wet IB 2001 bepaalt voorts: “Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud van de in het eerste lid, onderdeel f, (…) bedoelde voorschriften.” Genoemde ministeriële regeling is opgenomen in artikel 37 van de URIB 2001.
17. In artikel 37, vijfde lid, van de URIB 2001 staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“5. Een voorschrift als bedoeld in artikel 6.17, achtste lid, van de wet bevat ten minste:
a. gegevens waaruit blijkt dat degene die het voorschrift afgeeft medicus of diëtist is;
b. naam, praktijkadres, telefoonnummer en handtekening van de medicus of diëtist die het voorschrift afgeeft;
c. naam, adres en burgerservicenummer van de persoon aan wie het dieet is voorgeschreven;
d. het ziektebeeld en de aandoening van de persoon, bedoeld in onderdeel c, en de dieettypering van het voorgeschreven dieet;
e. de dagtekening van het voorschrift, de ingangsdatum van het te volgen dieet en indien van toepassing de einddatum van het te volgen dieet.”
18. De rechtbank benadrukt dat de bewijslast ten aanzien van de aftrek van dieetkosten bij eiseres ligt. Uitgangspunt is dat met een dieetverklaring ondertekend door de huisarts aan deze bewijslast kan worden voldaan. Door eiseres is echter geen ondertekende dieetverklaring over 2015 overgelegd. Daarnaast is er een – geverifieerde – verklaring van de huisarts waarin staat: “geen van de genoemde euvels leidt op enigerlei wijze tot enig dieet zoals vermeld over 2015”. Gelet op de verklaring van de huisarts is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aftrek van dieetkosten terecht heeft geweigerd. De ter zitting door eiseres overgelegde dieetverklaring brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel nu deze verklaring ziet op de jaren 2012 tot en met 2014.
Slotsom
19. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard. De zorgkosten bedragen in totaal € 360 (€ 310 + 35 + € 15). Rekening houdende met 40% verhoging ten bedrage van € 144 en aftrek van de drempel ten bedrage van € 244, bedraagt de aftrek € 260. Het belastbaar inkomen uit werk en woning zal worden verminderd naar € 14.588 (€ 14.848 minus € 260).”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Het Hof acht het door de rechtbank in aanmerking genomen toetsingskader ten aanzien van de aftrek voor specifieke zorgkosten, zoals overwogen in rechtsoverwegingen 9 en 10 van de uitspraak van de rechtbank, en in het bijzonder voor uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet, zoals overwogen in rechtsoverwegingen 16 en 17, en voor kosten ten behoeve van extra kleding en beddengoed, zoals overwogen in rechtsoverwegingen 11 en 12, juist. Het Hof zal dat toetsingskader dan ook tot uitgangspunt nemen bij de beoordeling van de hiervoor genoemde aftrekposten. Evenals de rechtbank, stelt het Hof voorop dat belanghebbende dient te bewijzen dat zij specifieke zorgkosten heeft gemaakt en dat deze op haar hebben gedrukt.
Dieetkosten
5.2.
Belanghebbende stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat zij recht heeft op aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten ten behoeve van een door haarzelf op medisch voorschrift gehouden dieet tot een bedrag van € 850. Belanghebbende heeft ter onderbouwing van haar standpunt in hoger beroep als nader bewijs aangevoerd een (tweede) dieetverklaring 2015 (zie 2.5.).
5.3.
De inspecteur stelt dat belanghebbende ook met deze laatste verklaring niet heeft voldaan aan de op haar rustende bewijslast. Ter zake van de tweede verklaring voor 2015 merkt de inspecteur in het bijzonder het volgende op. De door belanghebbende overgelegde dieetverklaring 2015 is onvolledig nu deze niet is voorzien van een handtekening van de arts en niet is gedagtekend. Deze overgelegde dieetverklaring 2015 voldoet daarmee niet aan de wettelijke eisen als gesteld in artikel 37, vijfde lid, van de URIB 2001. De inspecteur wijst verder nog op de inconsistenties in de door belanghebbende in de loop van de procedure, waaronder ook de bezwaar- en beroepsfase, overgelegde dieetverklaringen (zie onder 2.3 t/m 2.5). De verschillende dieetverklaringen vermelden verschillen in, onder meer, het ziektebeeld, het te volgen dieet en de einddata. Geen van de dieetverklaringen, zo stelt de inspecteur, is ondertekend of gedagtekend.
5.4.
Naar het oordeel van het Hof, heeft belanghebbende, ook met hetgeen door haar in hoger beroep is aangevoerd, niet aannemelijk gemaakt dat zij recht heeft op aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten ten behoeve van een door haarzelf op medisch voorschrift gehouden dieet tot een bedrag van € 850. De door belanghebbende overgelegde dieetverklaringen voldoen alle niet aan de in artikel 37, vijfde lid, van de URIB 2001 gestelde eisen, nu deze niet zijn voorzien van een handtekening van de huisarts, die het dieet voorschrijft, noch van een dagtekening. Daarbij onderschrijft het Hof de door de inspecteur opgemerkte inconsistenties in de verschillende overgelegde dieetverklaringen (zie onder 2.3 t/m 2.5). De door belanghebbende overgelegde dieetverklaring “2012-2013-2014” ziet bovendien niet op het in geschil zijnde jaar, nog afgezien van de inhoud ervan, en kan reeds daarom belanghebbendes standpunt niet onderbouwen. Voorts merkt het Hof op dat uit de in hoger beroep overgelegde dieetverklaring 2015 niet kan worden afgeleid wie deze precies heeft geparafeerd; niet is uit te sluiten dat het paraaf naast de huisartsenstempel door de assistente is geplaatst. Tot slot zij erop gewezen dat uit de door belanghebbende bij brief van 1 september 2016 overgelegde verklaring (zie punt 5 van de uitspraak van de rechtbank) nu juist met zoveel woorden volgt dat “(…) geen van de genoemde euvels op enigerlei wijze [leidt] tot enig dieet zoals vermeld over 2015”. Het Hof is van oordeel dat de inspecteur de aftrek van specifieke zorgkosten ten aanzien van het dieet terecht heeft geweigerd.
Extra kleding en beddengoed
5.5.
Belanghebbende stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat zij recht heeft op aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten die zijn gedaan voor extra kleding en beddengoed, alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven, ten behoeve van haar kinderen. Belanghebbende heeft ter onderbouwing van haar standpunt een verklaring van de huisarts met dagtekening 21 juli 2016 (zie onder 5 van de uitspraak van de rechtbank) overgelegd.
5.6.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de op haar rustende bewijslast. De verklaring die door belanghebbende is overgelegd, vermeldt weliswaar dat sprake is van incontinentie en/of huidproblemen bij belanghebbendes kinderen, echter niet meer dan dat. Met betrekking tot de incontinentie is, zo stelt de inspecteur, uit de verklaring niet op te maken dat deze problemen langer dan een jaar hebben geduurd of zullen duren. Met betrekking tot de huidproblemen van belanghebbendes kinderen is, zo stelt de inspecteur, uit de verklaring niet op te maken om welke problemen dit gaat en of deze daadwerkelijk nopen tot uitgaven voor extra kleding of beddengoed.
5.7.
In navolging van de rechtbank oordeelt het Hof dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de op haar rustende bewijslast ten aanzien van specifieke zorgkosten ten behoeve van haar kinderen. Het Hof verenigt zich met de in rechtsoverweging 15 door de rechtbank gegeven oordelen. De inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende mede in hoger beroep gemotiveerd weersproken. Belanghebbende is er ook in hoger beroep, met hetgeen zij daartoe aanvullend heeft betoogd, niet in geslaagd aannemelijk te maken dat er ter zake van de incontinentie sprake is van een langdurige, dat wil zeggen langer dan een jaar durende, aandoening en dat de huidproblemen van haar kinderen hebben geleid tot uitgaven voor extra kleding en beddengoed. Het Hof is van oordeel dat de inspecteur de aftrek van specifieke zorgkosten voor extra kleding en beddengoed terecht heeft geweigerd.
Slotsom
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient bevestigd te worden.

6.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten in verband met de behandeling van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, B.A. van Brummelen en N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. V. Sathananthan, als griffier. De beslissing is op 9 januari 2020 in het openbaar uitgesproken. Bij afwezigheid van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door een lid van de belastingkamer.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.