3.2.Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.
4. Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft omtrent het geschil – voor zover in hoger beroep relevant – als volgt overwogen en beslist:
“9. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onder a, in verbinding met het tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), komen voor aftrek in aanmerking de op eiseres drukkende uitgaven voor specifieke zorgkosten. De specifieke zorgkosten zijn limitatief opgesomd in artikel 6.17 van de Wet IB 2001 en de daarop gebaseerde Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: URIB 2001).
10. De bewijslast inzake het bestaan van uitgaven voor specifieke zorgkosten rust op eiseres. Daarbij dient eiseres aannemelijk te maken dat de kosten niet voor vergoeding in aanmerking zijn gekomen, aldus op haar hebben gedrukt conform het bepaalde in artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 en dat aan de eventuele overige voorwaarden voor aftrek is voldaan. De rechtbank zal aan de hand van de opgevoerde kostenposten beoordelen of eiseres aan haar bewijslast heeft voldaan.
Aftrek kleding en beddengoed
11. Ingevolge artikel 6.17, eerder lid, aanhef en onder g, van de Wet IB 2001 zijn uitgaven voor specifieke zorgkosten de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven, volgens bij ministeriële regeling te stellen regels. De ministeriële regels zijn neergelegd in artikel 38 van de URIB.
12. Artikel 38, eerste lid, van de URIB 2001 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Uitgaven voor extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel g, van de wet worden in aanmerking genomen voor een bedrag van € 310 dan wel, indien blijkt dat die uitgaven € 620 te boven gaan, voor een bedrag van € 775, indien:
a. de genoemde uitgaven voortvloeien uit ziekte of invaliditeit van een persoon als bedoeld in artikel 6.16 van de wet die tot het huishouden van de belastingplichtige behoort; en
b. de ziekte of invaliditeit ten minste een jaar heeft geduurd of vermoedelijk zal duren.”
13. Eiseres heeft een verklaring van de huisarts overgelegd, waarin staat vermeld dat zij en haar zoon aan incontinentie/onbedoeld vochtverlies lijden, en dat twee kinderen van eiseres lijden aan huideczeem/huidproblemen. Eiseres heeft aangegeven dat deze ‘handicaps’ ook als ziekte moeten worden aangemerkt en dat zij derhalve recht heeft op aftrek voor kleding en beddengoed.
Verweerder geeft aan dat uit de verklaring blijkt dat bij eiseres en haar in 2005 geboren kind sprake is van incontinentie en dat bij de in 1995 en 2011 geboren kinderen sprake was van huidproblemen. Uit de verklaring volgt volgens verweerder echter niet dat de aandoeningen langer dan een jaar hebben geduurd of langer dan een jaar zullen duren. Verweerder wil wel aannemen dat voor eiseres de aandoening langer dan een jaar heeft geduurd, maar voor de kinderen niet. Verweerder stelt dat het voor het in 2005 geboren kind bedplassen vermoedelijk van voorbijgaande aard is. Bij de andere kinderen is sprake van huidproblemen/eczeem en is het zonder nadere omschrijving niet duidelijk of sprake is van huidproblemen of vormen van eczeem die daadwerkelijk nopen tot uitgaven voor extra kleding of beddengoed. Verder stelt verweerder dat in de meeste gevallen eczeem behandeld wordt met een snel intrekkende crème die de kleding en het beddengoed niet vervuilt.
14. De rechtbank overweegt dat nu verweerder voor eiseres de aftrek extra kleding en beddengoed alsnog accepteert, het beroep reeds gegrond is.
15. Voor wat betreft extra uitgaven voor de kinderen overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de gemotiveerde weerspreking van verweerder acht de rechtbank niet aannemelijk dat bij het in 2005 geboren kind sprake is van een aandoening die meer dan een jaar heeft geduurd of zal duren. De verklaring biedt onvoldoende aanknopingspunten om eiseres te volgen nu hierin slechts staat dat het kind nog regelmatig in bed plast. Voor wat betreft de kinderen die geboren zijn in 1995 en 2011 heeft eiseres evenmin aan de op haar rustende bewijslast voldaan. Gelet op de gemotiveerde weerspreking van verweerder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de huidproblemen dan wel het eczeem hebben geleid tot uitgaven voor extra kleding en beddengoed. De aftrek is derhalve terecht geweigerd voor wat betreft de kinderen.
Dieetkosten
16. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet IB 2001, zijn uitgaven voor specifieke zorgkosten, de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor: de extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet tot een bedrag bepaald bij ministeriële regeling. Artikel 6.17, achtste lid, van de Wet IB 2001 bepaalt voorts: “Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud van de in het eerste lid, onderdeel f, (…) bedoelde voorschriften.” Genoemde ministeriële regeling is opgenomen in artikel 37 van de URIB 2001.
17. In artikel 37, vijfde lid, van de URIB 2001 staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“5. Een voorschrift als bedoeld in artikel 6.17, achtste lid, van de wet bevat ten minste:
a. gegevens waaruit blijkt dat degene die het voorschrift afgeeft medicus of diëtist is;
b. naam, praktijkadres, telefoonnummer en handtekening van de medicus of diëtist die het voorschrift afgeeft;
c. naam, adres en burgerservicenummer van de persoon aan wie het dieet is voorgeschreven;
d. het ziektebeeld en de aandoening van de persoon, bedoeld in onderdeel c, en de dieettypering van het voorgeschreven dieet;
e. de dagtekening van het voorschrift, de ingangsdatum van het te volgen dieet en indien van toepassing de einddatum van het te volgen dieet.”
18. De rechtbank benadrukt dat de bewijslast ten aanzien van de aftrek van dieetkosten bij eiseres ligt. Uitgangspunt is dat met een dieetverklaring ondertekend door de huisarts aan deze bewijslast kan worden voldaan. Door eiseres is echter geen ondertekende dieetverklaring over 2015 overgelegd. Daarnaast is er een – geverifieerde – verklaring van de huisarts waarin staat: “geen van de genoemde euvels leidt op enigerlei wijze tot enig dieet zoals vermeld over 2015”. Gelet op de verklaring van de huisarts is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aftrek van dieetkosten terecht heeft geweigerd. De ter zitting door eiseres overgelegde dieetverklaring brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel nu deze verklaring ziet op de jaren 2012 tot en met 2014.
Slotsom
19. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard. De zorgkosten bedragen in totaal € 360 (€ 310 + 35 + € 15). Rekening houdende met 40% verhoging ten bedrage van € 144 en aftrek van de drempel ten bedrage van € 244, bedraagt de aftrek € 260. Het belastbaar inkomen uit werk en woning zal worden verminderd naar € 14.588 (€ 14.848 minus € 260).”