In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de appellant, [appellant], tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De huurovereenkomst voor een grachtenpand in Amsterdam werd op 1 maart 1990 aangegaan voor een all-in huurprijs van fl. 3.000,- per maand. Na een verzoek van de huurder op basis van artikel 11a van de Huurprijzenwet (oud) heeft de kantonrechter in 2003 de huurprijs vastgesteld op € 684,04 per maand. De verhuurder, [appellant], vordert nu een marktconforme huurprijs, maar het hof wijst deze vordering af. Het hof oordeelt dat er onvoldoende zwaarwegende omstandigheden zijn om in te breken op de dwingendrechtelijke huurwetgeving. Ook wordt geoordeeld dat de huurder geen misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt door gebruik te maken van zijn wettelijke rechten. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de appellant in de proceskosten van het hoger beroep.