Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.3. Beoordeling
Kortgezegd komt het er op neer, dat we moeten aannemen dat er een ligplaatsvergunning is verleend, die we niet kunnen terugvinden.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een huurovereenkomst tussen ADMINISTRATIEKANTOOR [X] B.V. en HAVENBEDRIJF AMSTERDAM N.V. betreffende een waterperceel in de Amsterdamse haven, waar [X] een kantoorark heeft liggen. De huurovereenkomst was aangegaan voor een bepaalde tijd van vijf jaar, eindigend op 30 juni 2020. Na afloop van deze periode weigerde Havenbedrijf de huurovereenkomst te verlengen, wat [X] aanvoerde als misbruik van recht en een onaanvaardbare doorkruising van publiekrecht. Het hof oordeelde dat Havenbedrijf geen misbruik van bevoegdheid maakte door de huurovereenkomst niet te verlengen, aangezien de overeenkomst van rechtswege eindigde en Havenbedrijf als privaatrechtelijke exploitant vrij was om te beslissen hoe het waterperceel te gebruiken. Het hof bevestigde dat [X] geen ligplaatsvergunning had voor de kantoorark en dat de belangen van Havenbedrijf bij het vrijhouden van het waterperceel voor watergebonden activiteiten zwaarder wogen dan de belangen van [X]. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, die de vorderingen van [X] had afgewezen en de vorderingen van Havenbedrijf had toegewezen.