ECLI:NL:GHAMS:2020:1588

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 april 2020
Publicatiedatum
17 juni 2020
Zaaknummer
200.270.390/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning en benoeming bijzondere curator in familiezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor de erkenning van een minderjarige door de biologische vader. De zaak betreft een geschil tussen de moeder, de man (de echtgenoot van de moeder) en de vader van de minderjarige. De moeder en de man hebben in eerste aanleg een verzoek ingediend tot erkenning van de minderjarige, terwijl de vader vervangende toestemming heeft gevraagd voor zijn erkenning. De rechtbank Noord-Holland had eerder de bijzondere curator mr. E.C.H. de Leon benoemd, maar deze is inmiddels gepensioneerd. Het hof heeft mr. L. Scheffer benoemd als opvolgend bijzondere curator om de belangen van de minderjarige te behartigen.

De feiten van de zaak zijn complex en omvatten onder andere de communicatie tussen de ouders over de erkenning van de minderjarige, de afspraken die zijn gemaakt in een co-ouderschapsplan, en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de afstamming van de minderjarige een belangrijk onderdeel van het geschil is en dat de bijzondere curator een adviserende rol heeft gespeeld in de procedure. De uitspraak van het hof omvat ook de tijdelijke omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige, en de kostenveroordeling voor het DNA-onderzoek dat is uitgevoerd om de verwantschap vast te stellen.

Het hof heeft de verzoeken van de moeder en de man om de bestreden beschikking te vernietigen, alsmede de verzoeken van de vader om de omgangsregeling uit te breiden, in overweging genomen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en verdere beslissingen zijn aangehouden tot een later moment.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.270.390/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/285735 / FA RK 19-1283
Beschikking van de meervoudige kamer van 7 april 2020 inzake

1.[de moeder] ,

wonende te [woonplaats A] ,

2. [de man]

wonende te [woonplaats B] ,
verzoekers tevens verweerders tegen het zelfstandig verzoek,
verder te noemen: respectievelijk [de moeder] , [de man] of gezamenlijk: verzoekers,
advocaat: mr. W.I. Feenstra te Haarlem,
en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats C] ,
verweerder tevens zelfstandig verzoeker,
verder te noemen: [de vader] ,
advocaat: mr. N. Grijmans-Veenendaal te Amsterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige [de minderjarige] , in eerste aanleg vertegenwoordigd door mr. E.C.H. de Leon, bijzondere curator.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) van 11 september 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
[de moeder] en [de man] zijn op 9 december 2019 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 11 september 2019. Zij hebben daarbij verzocht de werking van de bestreden beschikking te schorsen en een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen gedaan.
2.2.
[de vader] heeft op 23 januari 2020 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend. Hij heeft op 23 januari 2020 tevens een verweerschrift tegen het schorsingsverzoek en het verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen, alsmede zelfstandige verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend.
2.3.
[de vader] heeft op 6 februari 2020 aanvullende zelfstandige verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend.
2.4.
[de moeder] en [de man] hebben op 13 februari 2020 een verweerschrift tegen de zelfstandige verzoeken voorlopige voorzieningen ingediend.
2.5.
[de moeder] en [de man] hebben op 19 februari 2020 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.5.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van [de vader] van 16 januari 2020, met bijlagen (productie A t/m Q), ingekomen op 24 januari 2020;
- een journaalbericht met bijlage (brief) van de zijde van [de vader] van 30 januari 2020 (houdende bezwaar tegen gescheiden behandeling), ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van [de vader] van 6 februari 2020, met bijlage (productielijst en correctie foutieve vermelding), ingekomen op 7 februari 2020;
- een journaalbericht van de zijde van [de moeder] en [de man] van 6 februari 2020 met bijlagen (aanvullend procesdossier eerste aanleg), ingekomen op 10 februari 2020.
2.6.
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 4 maart 2019 is mr. E.C.H. de Leon benoemd tot bijzondere curator. In verband met de pensionering van mr. de Leon heeft mr. Bosman bij het hof aangegeven de zaak over te nemen en heeft zij (onder andere) een verweerschrift ingediend. Mr. Bosman zelf was echter nog niet benoemd tot bijzondere curator en heeft het hof op 30 januari 2020 laten weten dat zij zich onttrekt. De door mr. Bosman ingediende stukken zullen daarom buiten beschouwing blijven.
2.7.
De mondelinge behandeling van het schorsingsverzoek en van de verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen heeft op 19 februari 2020 plaatsgevonden. Bij die gelegenheid is met partijen ook gesproken over de benoeming van een bijzondere curator in de hoofdzaak.
Verschenen zijn:
- [de moeder] en [de man] , bijgestaan door hun advocaat;
- [de vader] , bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.

3.De feiten

3.1.
Op 7 maart 2017 heeft [de vader] een oproep geplaatst op de website van de stichting “ [X] ”.
3.2.
[de moeder] heeft per mail van 4 april 2017 op de oproep van [de vader] gereageerd.
3.3.
Op 18 mei 2017 heeft [de vader] [de moeder] het eerste concept van een co-ouderschapsplan per mail toegezonden.
3.4.
Op 6 augustus 2017 hebben [de moeder] en [de vader] een co-ouderschapsplan ondertekend.
3.5.
Op 1 oktober 2017 bleek [de moeder] zwanger te zijn.
3.6.
Op 19 januari 2018 heeft [de moeder] aan [de vader] meegedeeld dat zij de erkenning van het kind – anders dan [de vader] wenst en anders dan partijen in artikel 10 van het co-ouderschapsplan zijn overeengekomen – pas na de geboorte wil laten plaatsvinden.
3.7.
[in] 2018 is uit [de moeder] [de minderjarige] (verder: [de minderjarige] ) geboren.
3.8.
De moeder van [de moeder] heeft de geboorte van [de minderjarige] aangegeven bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Het kind heeft, zonder overleg met [de vader] en anders dan in artikel 3.7 van het co-ouderschapsplan overeengekomen, in plaats van één voornaam de voornamen “ [voornamen] ” gekregen.
3.9.
Nadat [de moeder] en [de minderjarige] op 20 juni 2018 uit het ziekenhuis waren ontslagen hebben [de vader] en [de minderjarige] regelmatig contact gehad met elkaar.
3.10.
Bij brief van 20 juli 2018 vraagt [de vader] aan [de moeder] wat zij nodig heeft om hem meer ruimte te geven als vader, om nadere afspraken te maken over de omgangsregeling en verzoekt hij haar tevens om na te denken over het geven van haar toestemming tot de erkenning van en het gezag over [de minderjarige] , zoals partijen zijn overeengekomen in het co-ouderschapsplan. [de moeder] heeft gereageerd bij brief van 1 augustus 2018, waaruit, kort gezegd blijkt dat zij en [de vader] niet op één lijn zitten, dat zij alle formele zaken vooruit schuift en dat zij [de vader] niet méér ruimte kan geven als vader.
3.11.
In augustus 2018 is een contactregeling tot stand gekomen waarbij [de vader] op maandagmiddag in de woning van [de moeder] aanwezig is om een aantal uren met [de minderjarige] door te brengen.
3.12.
[de vader] heeft [de moeder] per mail van 6 september 2018 nogmaals bericht dat hij [de minderjarige] wil erkennen en hoe belangrijk erkenning voor hem is.
3.13.
Vanaf 13 september 2018 is [de moeder] niet meer bereikbaar voor [de vader] en vanaf 17 september 2018 ziet [de vader] [de minderjarige] niet meer.
3.14.
Bij brief van 18 september 2018 heeft de advocaat van [de vader] aan [de moeder] meegedeeld dat [de vader] een procedure tot vervangende toestemming tot de erkenning bij de rechtbank wil indienen, maar dat deze procedure kan uitblijven als [de moeder] dezelfde week alsnog haar toestemming aan [de vader] tot erkenning van [de minderjarige] verleent.
3.15.
Op 10 oktober 2018 heeft de voorzieningenrechter mondeling vonnis gewezen. Het proces-verbaal houdende mondeling vonnis luidt voor zover thans van belang als volgt:
“- bepaalt dat [de vader] met [de minderjarige] omgang heeft iedere maandag en woensdag van 13.00 uur tot 14.00 uur in de woning van [de moeder] ;
- vanaf januari 2019 wordt de regeling een keer per jaar voor drie aaneengesloten weken (te bepalen door [de moeder] ) onderbroken. “
De voorzieningenrechter heeft er voorts op gewezen dat partijen in mediation alles kunnen bespreken met betrekking tot [de minderjarige] en dat door hen gemaakte afspraken over de omgang de in deze procedure vastgestelde regeling vervangen.
3.16.
[de vader] en [de moeder] hebben tussen 27 november 2018 en 30 januari 2019 getracht via mediation hun geschillen op te lossen.
3.17.
Op 16 januari 2019 is [de minderjarige] met toestemming van [de moeder] door [de man] erkend.
3.18.
[in] 2019 zijn [de moeder] en [de man] met elkaar gehuwd. Door de erkenning en het aansluitende huwelijk is [de man] van rechtswege belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.19.
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 4 maart 2019 is mr. E.C.H. de Leon benoemd tot bijzondere curator.
3.20.
Bij brief van 9 mei 2019 heeft de bijzondere curator aan de rechtbank verslag uitgebracht en de rechtbank geadviseerd om [de vader] vervangende toestemming te verlenen tot de erkenning van [de minderjarige] en de erkenning door [de man] te vernietigen.
3.21.
Verilabs Laboratorium voor Verwantschapsonderzoek (verder: Verilabs) heeft onderzoek gedaan naar de verwantschap tussen [de vader] en [de minderjarige] . Op 5 augustus 2019 heeft Verilabs een rapport uitgebracht waarin staat dat de waarschijnlijkheid van het ouderschap van [de vader] met betrekking tot [de minderjarige] 99,9999999982% bedraagt.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is:
- [de vader] vervangende toestemming verleend tot erkenning van [de minderjarige] , onder gelijktijdige doorhaling van de door [de man] gedane erkenning (7.1.);
- de griffier opgedragen – op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW- op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking – en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam (7.2.);
- de advocaat van [de vader] verzocht een kopie van de akte van erkenning aan de rechtbank toe te zenden (7.3.);
- de griffier gelast de aantekening in het gezagsregister betreffende het gezamenlijk gezag van de moeder en [de man] ten aanzien van [de minderjarige] door te halen, na ontvangst van de schriftelijke mededeling van de ambtenaar van de burgerlijke stand dat de beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand (7.4.);
- [de moeder] veroordeeld in de kosten van het DNA onderzoek ad € 630,- (7.5.);
- totdat nader wordt beslist de volgende tijdelijke onbegeleide omgangsregeling vastgesteld: [de minderjarige] verblijft tweemaal per week op de maandag en de woensdag van 9.00 tot 13.00 uur bij [de vader] , waarbij [de vader] [de minderjarige] ophaalt en weer thuis brengt (7.6);
- de beschikking is ten aanzien van de kostenveroordeling van het DNA onderzoek (7.5) en van de omgangsregeling (7.6) uitvoerbaar bij voorraad verklaard (7.7.);
- bepaald dat de beslissing over respectievelijk het gezag, de definitieve omgangsregeling, de informatie- en consultatieregeling, de voornaamswijziging en de kostenveroordeling - met uitzondering van de kosten van het DNA-onderzoek - is aangehouden tot 8 januari 2020 PRO FORMA (7.8.)
- de raad voor de kinderbescherming verzocht ten aanzien van de omgangsregeling een onderzoek te verrichten ter beantwoording van de in de bestreden beschikking onder 6.22. vermelde vraag en de rechtbank ter zake te adviseren (7.9);
- bepaald dat het rapport uiterlijk op 31 december 2019 door de rechtbank ontvangen dient te zijn (7.10).
4.2.
[de moeder] en [de man] verzoeken in principaal hoger beroep:
- de bestreden beschikking te vernietigen, in elk geval waar het de beslissingen genoemd in de punten 7.1. t/m 7.7. betreft, en de verzoeken van [de vader] alsnog af te wijzen;
- de raad te gelasten aanvullend onderzoek te doen ter beantwoording van de volgende onderzoeksvragen:
- is er een risico dat de belangen van [de minderjarige] en/of de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind worden geschaad, indien het verzoek van de man tot vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] wordt toegewezen?;
- is hulpverlening voor één of beide partijen of het kind of een andere vorm van ondersteuning nodig, zo ja met welk doel?;
- op welke wijze kan worden georganiseerd dat de moeder minder stress ervaart?;
- op welke wijze kan worden georganiseerd dat de man inzicht heeft in zijn handelen ten opzichte van het veroorzaken van stress en leed bij [de moeder] en de gevolgen daarvan voor het kind ( incl. het aanvaarden van de eventuele gevolgen daarvan)?;
- wanneer en op welke wijze kunnen partijen stappen zetten om de verhouding tussen de moeder en de man als (bio) vader meer te normaliseren?;
- althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht;
- een en ander uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.3.
Het verweer van [de vader] verzoekt in principaal hoger beroep strekt – zo begrijpt het hof – tot verwerping van het hoger beroep.
In incidenteel hoger beroep verzoekt [de vader] bestreden beschikking te vernietigen op de onderdelen 7.2, 7.4, 7.6 en 7.8, en in zoverre opnieuw rechtdoende, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen:
- dat de griffier wordt gelast per direct, omdat drie maanden zijn verstreken, een afschrift van de – naar het hof begrijpt – bestreden beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam;
- dat de griffier wordt gelast per direct de aantekening in het gezagsregister betreffende het gezamenlijk gezag van de moeder en [de man] ten aanzien van [de minderjarige] door te halen;
- primair dat [de vader] direct na de erkenning samen met [de moeder] wordt belast met het gezag over [de minderjarige] , subsidiair dat direct na de erkenning [de vader] in plaats van [de moeder] wordt belast met het gezag over [de minderjarige] .
1. met betrekking tot de tijdelijke omgangsregeling:
primair:dat de tijdelijke onbegeleide omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] wordt uitgebreid in die zin dat [de minderjarige] vanaf de behandeling ter zitting de eerste week bij hem is op donderdag van 8.00 uur tot 17.00 uur en de zaterdag van 8.00 uur tot 17.00 uur, in de tweede week op donderdag van 8.00 uur tot 19.00 uur, vrijdag van 8.00 uur tot 19.00 uur, zaterdag van 8.00 uur tot 19.00 uur en in de derde week van donderdag 8.00 uur tot vrijdag 19.00 uur en de zaterdag van 8.00 uur tot 19.00 uur en in de vierde week van donderdag 8.00 uur tot vrijdag 19.00 uur en van zaterdag 8.00 uur tot 8.00 uur zondag en in de vijfde en volgende weken van woensdag 20.00 uur tot zondag 8.00 uur;
subsidiair:de tijdelijke onbegeleide omgangsregeling uit te breiden in die zin dat hij omgang heeft met [de minderjarige] vanaf de behandeling ter zitting van iedere maandag 9.00 uur tot woensdag 12.00 uur;
[de vader] heeft daar nog een aantal uitgangspunten aan toegevoegd die er, kort gezegd, op neer komen dat de ouders in gelijke mate dienen zorg te dragen voor het halen en brengen van [de minderjarige] , waarbij de ene ouder [de minderjarige] ophaalt bij de (andere) ouder bij wie hij het laatst verbleven heeft, en dat [de minderjarige] door [de vader] , dan wel door [de moeder] wordt opgehaald, zonder begeleiding van familie, partners of kennissen.
[de vader] heeft voorts verzocht een uitgebreide vakantieregeling vast te stellen, conform het door [de vader] overgelegde schema, alsmede een regeling met betrekking tot de verjaardagen.
Daarnaast heeft [de vader] verzocht te bepalen dat:
2. [de moeder] wordt veroordeeld iedere twee weken in een mail aan hem te laten weten hoe het gaat met [de minderjarige] , waarbij een korte samenvatting wordt gegeven van eventuele bezoeken die zijn afgelegd bij artsen, het consultatiebureau, hupverleners, enzovoorts;
3. [de moeder] wordt veroordeeld om bij gewichtige zaken op voorhand, te weten vier weken voorafgaand aan de gebeurtenis, [de vader] te consulteren in die zin dat de kwestie aan hem wordt voorgelegd, waarbij hij daarna zijn mening kan geven over de desbetreffende beslissing;
4. te bepalen dat, naast deze verzoeken, het ouderschapsplan en de daarin (overigens) gemaakte afspraken onderdeel uitmaken van de beschikking.
4.4.
[de moeder] en [de man] verzoeken in het incidenteel hoger beroep:
- conform het verzoek van [de vader] de punten 7.2, 7.4 en 7.6. van de bestreden beschikking te vernietigen;
- alle overige verzoeken van [de vader] niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Het hof stelt vast dat het onderhavige geschil (onder meer) de afstamming van [de minderjarige] betreft. Op grond van artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt het minderjarige kind, optredende als verzoeker of belanghebbende, in zaken van afstamming vertegenwoordigd door een bijzondere curator, daartoe benoemd door de rechtbank die over de zaak beslist. De rechtbank heeft bij beschikking van 4 maart 2019 mr. E.C.H. de Leon benoemd tot bijzondere curator van [de minderjarige] en mr. de Leon heeft aan de rechtbank advies uitgebracht. Het is aan het hof bekend geworden dat mr. E.C.H. de Leon inmiddels gepensioneerd is.
Nu de afstamming van [de minderjarige] ook in hoger beroep onderdeel van het geschil is zal het hof alvorens een beslissing te nemen een (opvolgend) bijzondere curator benoemen.
Mr. L. Scheffer, advocaat te Amsterdam, heeft zich (telefonisch) bereid verklaard de benoeming als bijzondere curator van [de minderjarige] te aanvaarden. Mr. Scheffer wordt verzocht de belangen van [de minderjarige] te behartigen en zal in de gelegenheid gesteld worden zich schriftelijk uit te laten over het geschil (voor zover het de afstammingskwestie betreft).
5.2.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
benoemt, alvorens verder te beslissen, met ingang van heden tot bijzondere curator van [de minderjarige] :
mr. L. Scheffer, […] ,
[adres] ,
[plaats] ,
bepaalt dat de griffier een afschrift van de processtukken in de onderhavige zaak aan de bijzondere curator ter beschikking zal stellen;
de bijzondere curator zal in de gelegenheid gesteld worden zich binnen een nader te bepalen termijn schriftelijk uit te laten over haar standpunt ten aanzien van de vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] door de biologische vader, waarna het hof partijen nader zal inlichten over het verdere verloop van de onderhavige procedure;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier en is op 7 april 2020 in het openbaar uitgesproken door mr. M.T. Hoogland.