Daartoe heeft de kantonrechter onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende overwogen:
rov. 4.2:de kantonrechter blijft bij de in het tussenvonnis in rov. 5.8 en 5.13 gegeven beslissingen, hetgeen betekent dat Inmoves in conventie de huurvordering rechtsgeldig heeft mogen verrekenen met € 178.657,98 en dat de vordering van [X] ten belope van € 60.000,- wegens volgens hem verwijderde activa wordt afgewezen;
rov. 4.3:de huurvordering van [X] ten belope van, afgerond, € 240.000,- wordt als zodanig niet door Inmoves betwist, zodat de kantonrechter daarvan uitgaat. Met dat bedrag wordt het bedrag van € 178.657,98 verrekend, zodat een bedrag van
€ 61.342,02 aan achterstallige huur resteert. Inmoves heeft bij wijziging van eis haar verweer dat twee huurfacturen van samen ruim € 60.000,- in de rekening-courantverhouding tussen Inmoves en DKH zijn opgenomen, laten varen;
rov. 4.6:de vordering van Inmoves ter zake van de door haar gestelde geringere oppervlakte van het gehuurde (hierna: de ondermaatvordering) wordt afgewezen, omdat de gestelde ondermaat niet als gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW is te kwalificeren;
rov. 4.7: [X] kan niet naast de contractuele boete tevens aanspraak maken op wettelijke handelsrente;
rov. 4.8: omdat pas nu in rechte komt vast te staan wat partijen over en weer aan elkaar zijn verschuldigd in het kader van de afrekening van de huurovereenkomst die reeds in 2016 is geëindigd, welke vertraging niet alleen aan Inmoves is toe te rekenen, ziet de kantonrechter aanleiding om de contractuele boete te matigen tot en met de datum vonnis tot het bedrag van € 10.000,-, zodat per saldo in conventie aan [X] een bedrag van € 71.342,02 wordt toegewezen;
rov. 4.10: de door Inmoves gevorderde beslagkosten van € 1.570,14 zijn, als gegrond op artikel 706 Rv, toewijsbaar.