In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is veroordeeld voor belaging van een kennis, waarbij hij gedurende een periode van acht maanden stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Dit deed hij door het versturen van e-mailberichten, het achterlaten van brieven en het bezoeken van de school van de kinderen van het slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard.
De strafmaat is vastgesteld op een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, die inhoudt dat de verdachte zich gedurende 5 jaren niet mag ophouden binnen een straal van 200 meter rondom het adres van het slachtoffer en geen contact mag opnemen met het slachtoffer of haar kinderen. De verdachte heeft geen blijk gegeven van inzicht in de ernst van zijn gedrag, wat heeft geleid tot de oplegging van deze maatregelen.
De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die in hoger beroep is toegewezen voor een bedrag van € 1.000,00 ter compensatie van immateriële schade. Het hof heeft de vordering tot materiële schade afgewezen, omdat onvoldoende bewijs was geleverd voor de causale relatie met het bewezenverklaarde. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters van de meervoudige strafkamer.