ECLI:NL:GHAMS:2020:1868

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
6 juli 2020
Zaaknummer
23-002549-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging met vordering benadeelde partij en oplegging van straffen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is veroordeeld voor belaging van een kennis, waarbij hij gedurende een periode van acht maanden stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Dit deed hij door het versturen van e-mailberichten, het achterlaten van brieven en het bezoeken van de school van de kinderen van het slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard.

De strafmaat is vastgesteld op een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, die inhoudt dat de verdachte zich gedurende 5 jaren niet mag ophouden binnen een straal van 200 meter rondom het adres van het slachtoffer en geen contact mag opnemen met het slachtoffer of haar kinderen. De verdachte heeft geen blijk gegeven van inzicht in de ernst van zijn gedrag, wat heeft geleid tot de oplegging van deze maatregelen.

De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die in hoger beroep is toegewezen voor een bedrag van € 1.000,00 ter compensatie van immateriële schade. Het hof heeft de vordering tot materiële schade afgewezen, omdat onvoldoende bewijs was geleverd voor de causale relatie met het bewezenverklaarde. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters van de meervoudige strafkamer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002549-19
datum uitspraak: 26 mei 2020
VERSTEK (niet-gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 juni 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-061166-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedag 1] 1964,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 mei 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 30 juli 2018 tot en met 24 maart 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde], door op een of meerdere, in elk geval verschillende data en/of tijdstip(pen) in voormelde periode, aldaar, (telkens)
- (vanaf verschillende accounts) e-mail-berichten en/of sms-berichten en/of whatsapp-berichten en/of te bellen (al dan niet via whatsapp) te sturen naar/aan die [benadeelde] en/of;
- kaartjes en/of brieven achter te laten in de brievenbus en/of op de goederen van die [benadeelde] en/of;
- zich in de omgeving en/of straat waar die [benadeelde] woonachtig is, op te houden en/of aanpassingen aan de fiets van die [benadeelde] te verrichten en/of;
- de school van de kinderen van die [benadeelde], te weten de [school], te bezoeken en/of cadeaus aan deze kinderen te overhandigen, met het oogmerk die [benadeelde], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 30 juli 2018 tot en met 24 maart 2019 te Amsterdam wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde], door op verschillende tijdstippen
- vanaf verschillende accounts e-mailberichten te sturen naar [benadeelde], en
- brieven achter te laten in de brievenbus van [benadeelde], en
- aanpassingen aan de fiets van [benadeelde] te verrichten, en
- de school van de kinderen van [benadeelde], te weten de [school], te bezoeken en cadeaus aan deze kinderen te overhandigen,
met het oogmerk [benadeelde] te dwingen iets te dulden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
belaging.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen en maatregel

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De politierechter heeft naast algemene voorwaarden als bijzondere voorwaarden een locatie- en een contactverbod gesteld en deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken. Voorts heeft zij gevorderd dat aan de verdachte voor een periode van 5 jaren een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt opgelegd, in de vorm van een gebiedsverbod, zijnde het gebied dat valt binnen een straal van 200 meter rondom de [adres 2], en een contactverbod met [benadeelde]. Daarbij is gevorderd dat de verdachte per overtreding van deze verboden een vervangende hechtenis van 2 weken moet ondergaan.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van een kennis die niet op zijn avances in wilde gaan. Hij heeft het slachtoffer onder meer gedurende ongeveer acht maanden vele e-mailberichten gestuurd, brieven in haar brievenbus gedaan en haar kinderen bezocht op school. Hiermee heeft hij op stelselmatige wijze inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Het slachtoffer heeft gedurende deze periode het ongewenste contact van verdachte moeten dulden, hetgeen bij haar heeft geleid tot stress en gevoelens van onveiligheid. Ervaring leert dat slachtoffers in dergelijke zaken nog lange tijd gevoelens van onrust en angst ondervinden. De verdachte heeft er geen blijk van gegeven het laakbare van zijn gedrag in te zien. Integendeel, tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat er sterke aanwijzingen zijn dat de verdachte na de veroordeling in eerste aanleg nog contact heeft gezocht met het slachtoffer. Het hof zal daarom met het oog op het recidivegevaar overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal een vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een contactverbod (met [benadeelde] en haar kinderen) en een gebiedsverbod opleggen voor de duur van 5 jaren. Het hof zal daarbij bepalen dat de verdachte voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, de verdachte (ten hoogste) twee weken vervangende hechtenis ondergaat, waarbij de totale duur van de tenuitvoergelegde vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt. Nu het hof er ernstig rekening mee houdt dat de verdachte zich opnieuw belastend zal gedragen jegens het slachtoffer zal het hof de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel bevelen.
Het hof acht daarnaast, alles afwegende, een forse taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als gevorderd door de advocaat-generaal acht het hof thans een te zware sanctie.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.083,80, bestaande uit € 83,80 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de vordering moet worden toegewezen en dat ter zake daarvan een schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof schat de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid op het bedrag van € 1.000,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
- het uitzonderlijk stelselmatige karakter van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte;
- de ingrijpende inbreuk die hij daarmee heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij;
- het psychisch letsel dat de benadeelde partij heeft opgelopen in de vorm van stress, onrust en angstgevoelens;
- de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Het ter compensatie van immateriële schade méér gevorderde zal worden afgewezen, omdat dit de grenzen van de billijkheid te buiten gaat.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De onderbouwde stellingen van de benadeelde partij dienaangaande zijn onvoldoende toereikend om de causale relatie met het bewezenverklaarde aan te tonen. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering betreffende de materiële schade zal worden afgewezen.
Resumerend zal de vordering van de benadeelde partij voor een totaalbedrag van € 1.000,00 worden toegewezen ter compensatie van de immateriële schade. Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ingetreden. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren zich niet zal ophouden binnen een straal van 200 meter rondom de [adres 2] en voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde], geboren [geboortedag 2] 1978, en haar kinderen. Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schade op 24 maart 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. H.A. van Eijk en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
26 mei 2020.
mrs. H.A. van Eijk en H.M.J. Quaedvlieg zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen