ECLI:NL:GHAMS:2020:1965

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
17 juli 2020
Zaaknummer
23-000085-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling en vernieling van telefoon van buurman

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van mishandeling en het opzettelijk vernielen van de mobiele telefoon van zijn buurman op 8 augustus 2018 te Haarlem. De verdachte ontkende de telefoon te hebben vernield, maar het hof oordeelde dat de bewijsmiddelen overtuigend zijn en dat de verklaring van de aangever geloofwaardig is. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met een vervangende hechtenis van 30 dagen indien deze niet naar behoren wordt verricht. De straf is verzwaard omdat de verdachte de schuld buiten zichzelf legt en geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding heeft gevorderd voor de beschadigde telefoon en immateriële schade. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 663,95, bestaande uit € 163,95 voor materiële schade en € 500,00 voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die door het geweld van de verdachte in zijn veiligheid is aangetast.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000085-19
datum uitspraak: 17 juni 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 december 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-158298-18 tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 augustus 2018 te Haarlem [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] een of meermalen met gebalde vuisten in het gezicht te slaan/stompen;
2.
hij op of omstreeks 8 augustus 2018 te Haarlem opzettelijk en wederrechtelijk een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 8 augustus 2018 te Haarlem [slachtoffer] heeft mishandeld door [slachtoffer] meermalen met gebalde vuisten in het gezicht te slaan;
2.
hij op 8 augustus 2018 te Haarlem opzettelijk en wederrechtelijk een mobiele telefoon die aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft beschadigd.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Nadere bewijsoverweging

Het door de verdachte ingenomen standpunt ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde, namelijk dat hij de telefoon van aangever [slachtoffer] niet richting het raam heeft gegooid, wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. Het in het verlengde van de verklaring van de verdachte door de raadsvrouw gevoerde verweer dat ‘de bewijsmiddelen overtuiging missen’ omdat de verklaring van de aangever niet als geloofwaardig moet worden aangemerkt, mist ook doel. Het hof ziet geen goede reden aan de waarachtigheid van die verklaring te twijfelen. Op basis van die verklaring en die van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] is voor het hof op overtuigende wijze komen vast te staan dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de beschadiging van de telefoon van de aangever.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren – indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 dagen hechtenis – waarvan 20 uren voorwaardelijk – indien niet naar behoren verricht te vervangen door 10 dagen hechtenis – met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn toenmalige buurman en beschadiging van diens telefoon. Daartoe is hij door een openstaand raam de woning van de buurman binnengedrongen en heeft hij fors geweld op de buurman toegepast, pogingen van omstanders om hem tegen te houden ten spijt. De verdachte heeft dit gedaan nadat hij in de veronderstelling kwam te verkeren dat zijn auto door deze buurman was vernield. Het hof neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij op deze manier het recht in eigen hand heeft genomen. Bovendien moet deze uitbarsting van geweld voor het slachtoffer een angstaanjagende ervaring zijn geweest, te meer omdat dit zich heeft afgespeeld op een plek waarop hij zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. Tot slot weegt het hof in strafverzwarende zin mee dat de verdachte, die doorlopend aandacht heeft gevraagd voor hetgeen het slachtoffer en andere buren hem zouden hebben aangedaan, er in geen enkel stadium van het strafproces blijk van heeft gegeven dat hij beseft dat hij – en alléén hij – verantwoordelijk is voor het onderhavige incident.
Gelet op het voorgaande en de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met de straf die in eerste aanleg is opgelegd en door de advocaat-generaal is geëist. Dit brengt mee dat toepassing van het ‘rechterlijk pardon’, dat door de raadsvrouw wordt voorgestaan, naar het oordeel van het hof volledig voorbij zou gaan aan de ernst van het bewezenverklaarde. Het hof ziet evenmin aanleiding een deel van de straf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.681,41, bestaande uit € 981,41 ter compensatie van materiële schade en € 700,00 ter compensatie van immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 681,40, bestaande uit
€ 281,41 aan materiële schade en € 400,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd, thans voor een bedrag van € 979,95, bestaande uit € 279,95 ter zake van materiële schade en € 700,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.
Het in hoger beroep aan materiële schade gevorderde bedrag bestaat uit:
a. a) kosten voor de beschadigde telefoon: € 216,00
b) kosten opvragen medische gegevens huisarts: € 39,51
c) reiskosten: € 25,90
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de vordering voor een bedrag van € 463,95 moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voorts heeft zij – evenals de raadsvrouw – het hof verzocht de vordering ten aanzien van de onder a) genoemde schade aan de telefoon ad € 216,00 af te wijzen, nu de telefoon op naam staat van [naam] en niet is onderbouwd dat deze telefoon van de benadeelde partij is. De raadsvrouw heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat dit bedrag moet worden gematigd, gelet op de waardevermindering.
Voorts heeft de raadsvrouw het hof verzocht de vordering ten aanzien van de immateriële schade af te wijzen, subsidiair de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in dat deel van de vordering. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat het door de benadeelde partij gestelde lichamelijke letsel niet is onderbouwd en dat het psychische letsel en het causaal verband tussen de mishandeling en dit letsel, onvoldoende zijn onderbouwd.
Het hof overweegt als volgt.
Op basis van het schadeonderbouwingsformulier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast dat de onder a) genoemde telefoon is aangeschaft door [naam], de vriendin van de benadeelde partij, en vervolgens door haar aan de benadeelde partij is geschonken. Hiermee is het eigendomsrecht van de telefoon overgegaan op de benadeelde partij en kan hij ten aanzien van de geleden schade aan die telefoon worden ontvangen in zijn vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks
materiëleschade heeft geleden. Deze schade bestaat in de eerste plaats uit de onder a) genoemde kosten voor de beschadigde telefoon, door het hof begroot op € 100,00. Hierbij heeft het hof rekening gehouden met de waarde van de telefoon op de aankoopdatum 20 maart 2018, de waardedaling van de telefoon vanaf die dag tot aan het incident op 8 augustus 2018 en vervolgens de waardedaling door de beschadiging van het scherm. De vordering wordt met betrekking tot de onder a) genoemde kosten voor het overige afgewezen.
De onder b) genoemde schade van € 39,51 is door of namens de verdachte niet betwist. Nu dat deel van de vordering het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, kan dit worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor de onder c) genoemde schade tot een bedrag van € 24,44.
Het resterende deel (€ 1,46) van de onder c) genoemde kosten houdt verband met het bijwonen van de benadeelde partij van de terechtzitting in eerste aanleg. Deze kosten kunnen niet gelden als schade in de zin van artikel 51f lid 1 Wetboek van Strafvordering (Sv), aangezien het proceskosten zijn als bedoeld in artikel 592a Sv (vgl. HR 12 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:905). Uit de mededelingen van de advocaat van de benadeelde partij op de terechtzitting in hoger beroep heeft het hof opgemaakt dat zij dat deel van de reiskosten bij die stand van zaken als proceskosten toegewezen wenst te zien. De verdachte zal worden verwezen in die kosten, die overigens door of namens hem niet zijn betwist.
Voorts is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij ten gevolge van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks
immateriëleschade heeft geleden. Het hof schat de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid op
€ 500,00. Het hof heeft hierbij gelet op
- de agressieve en ingrijpende aard van het handelen van de verdachte,
- de inbreuk die daarmee op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij is gemaakt,
- de omstandigheid dat de klachten, verband houdend het psychisch letsel waarmee de benadeelde eerder te kampen had, ten gevolge van het gewraakte incident opnieuw de kop op hebben gestoken (waarbij van het causale verband tussen de herleving van die klachten en het onder 1 bewezenverklaarde in toereikende mate blijkt uit de door de benadeelde partij overgelegde productie 5) en
- het gegeven dat de benadeelde partij in verband daarmee psychische ondersteuning heeft moeten zoeken.
De vordering zal met betrekking tot hetgeen ter compensatie van immateriële schade méér is gevorderd worden afgewezen, omdat dat deel van de vordering de grenzen van billijkheid te buiten gaat.
Resumerend zal het hof de vordering toewijzen tot een bedrag van € 663,95, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof zal daarbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 663,95 (zeshonderddrieënzestig euro en vijfennegentig cent)bestaande uit € 163,95 (honderddrieënzestig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 1,46(één euro en zesenveertig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 663,95 (zeshonderddrieënzestig euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 163,95 (honderddrieënzestig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 13 (dertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade voor een bedrag van € 124,44 op 8 augustus 2018.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade voor een bedrag van € 39,51 op 29 november 2018.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 augustus 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. J.J.I. de Jong en mr. K.J. Veenstra, in tegenwoordigheid van
mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
17 juni 2020.
[…]