ECLI:NL:GHAMS:2020:2092

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
200.264.063/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de aanleg van een dakterras en de toepassing van artikel 5:50 BW

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank de vorderingen van Libra International B.V. gedeeltelijk heeft toegewezen. De zaak betreft de aanleg van een dakterras door Libra, dat zich op een afstand van twee meter van de erfgrens bevindt, met een ondoorzichtig scherm van 1,8 meter hoogte. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de aanleg van het dakterras niet in strijd was met artikel 5:50 BW, dat bescherming biedt tegen uitzicht op een naburig erf. [appellant] is van mening dat de rechtbank ten onrechte de subsidiaire vordering van Libra heeft toegewezen, omdat dit zou leiden tot een aanzienlijke vermindering van het zonlicht op zijn eigen dakterras.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld en heeft de grieven van [appellant] en Libra beoordeeld. Het hof oordeelt dat het zicht vanaf het dakterras van Libra op het erf van [appellant] in strijd kan zijn met artikel 5:50 BW. Het hof volgt de rechtbank in haar oordeel dat het dakterras van [appellant] niet gelijkgesteld kan worden met een plat dak, en dat de regels van artikel 5:50 BW voor alle buren gelijkelijk gelden.

Het hof concludeert dat de hinder die [appellant] ondervindt van het dakterras van Libra niet onrechtmatig is, mits het dakterras op de juiste afstand van de erfgrens wordt aangelegd. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor zover het de subsidiaire vordering van Libra toewijst en verklaart dat de aanleg van het dakterras niet onrechtmatig is, mits aan de voorwaarden wordt voldaan. Het hof wijst de kosten van het geding toe aan [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.264.063/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/650128/HA ZA 18-638
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 juli 2020
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. P. Geervliet te Amsterdam,
tegen
LIBRA INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. A. van Dorsten te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Libra genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 25 juni 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 maart 2019, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Libra als eiseres en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met een productie;
- akte uitlating productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft in principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van Libra zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van Libra in de proceskosten.
Libra heeft in principaal appel geconcludeerd tot bekrachtiging, met - uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
In het incidenteel appel heeft Libra geconcludeerd dat het hof – uitvoerbaar bij voorraad - voor recht zal verklaren dat het oprichten en opgericht houden van een dakterras door Libra niet onrechtmatig is jegens [appellant] en dat [appellant] de aanwezigheid van dit dakterras moet gehengen en gedogen, primair over de gehele lengte van de uitbouw van Libra, subsidiair indien aan de zijde van [appellant] een ondoorzichtige afscherming van 1,8 m hoog wordt aangebracht en meer subsidiair indien het dakterras slechts gedeeltelijk tot aan de erfgrens aan de zijde van [appellant] wordt aangebracht met een ondoorzichtig scherm over dat gedeelte van de erfgrens, alles met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. In incidenteel appel heeft [appellant] – uitvoerbaar bij voorraad – geconcludeerd tot bekrachtiging, met veroordeling van Libra in de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.3 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
2.1.
Libra, een vastgoedonderneming, is eigenaar van het pand aan de [plaats] in [plaats] . Dit pand bestaat uit de appartementen [A] , [B] , [C] en [J] . Nadat Libra op 25 februari 2016 een omgevingsvergunning van de gemeente [plaats] heeft gekregen, heeft zij haar appartement met nummer [J] aan de achterkant uitgebreid en op die uitbreiding – en daarmee op de vierde verdieping – een dakterras met daaromheen een metalen hek gerealiseerd.
2.2.
Sinds 30 september 2016 is [appellant] eigenaar van het appartementsrecht van het naastgelegen pand aan [woonplaats] . Hij is tevens gerechtigd tot het gebruik van het aan de achterzijde van zijn appartement grenzende platte dak als dakterras. Het dakterras van [appellant] bevindt zich op dezelfde hoogte als de uitbouw van Libra en grenst daaraan. Kort nadat [appellant] eigenaar is geworden, heeft Libra de in 2.1. genoemde uitbreiding met dakterras gerealiseerd. [appellant] was bij de aankoop van de verbouwingsplannen niet op de hoogte en is door Libra voorafgaand aan de verbouwing daarvan ook niet op de hoogte gesteld.
2.3.
Bij vonnis van 10 april 2017 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam Libra veroordeeld om op straffe van een dwangsom het metalen hek op het dak van [plaats] wegens strijd met artikel 5:50 BW te verplaatsen, in die zin dat tenminste de afstand van twee meter tot de grenslijn in acht wordt genomen. Libra heeft hieraan uitvoering gegeven.

3.Beoordeling

3.1.
De rechtbank heeft de primaire vorderingen van Libra, gericht op handhaving van het dakterras in de geplande vorm, afgewezen en de subsidiaire vorderingen van Libra, gericht op handhaving van het dakterras met een ondoorzichtige afscherming van 1,8 m hoog, toegewezen en [appellant] verwezen in de proceskosten.
3.2.
De grieven I tot en met V in het incidenteel appel zien op de toepasselijkheid en de toepassing van artikel 5:50 BW. Libra betoogt in dit verband, zeer kort weergegeven, dat het dakterras geen “soortgelijk werk’ is als bedoeld in die bepaling, dat vanaf het dakterras geen direct zicht mogelijk is op het dakterras van [appellant] en dat het uitzicht vanaf het dakterras geen strijd met voornoemde bepaling oplevert, voorts dat uitzicht op een dakterras moet worden gelijkgesteld met uitzicht op een plat dak en dat privacy op een dakterras niet door die bepaling wordt beschermd.
3.3.
De grieven slagen niet. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat zicht vanaf een balkon- of terrasrand recht naar voren op een naburig erf strijd met artikel 5:50 BW kan opleveren en maakt de overwegingen van de rechtbank hierover tot de hare. Evenzeer volgt het hof de rechtbank in het oordeel en de overwegingen die daartoe voeren dat het zicht op het dakterras van [appellant] niet gelijk moet worden gesteld met zicht op een plat dak of een muur als bedoeld in lid 2 van artikel 5:50 BW.
Voor zover Libra, anders dan in eerste aanleg, betoogt dat een dakterras geen ‘soortgelijk werk’ is als bedoeld in artikel 5:50 BW volgt het hof haar daarin evenmin omdat het door bouwkundige ingrepen geschikt maken van een plat dak om als dakterras te dienen en daarmee de functie van dit dak te veranderen wel degelijk als ‘soortgelijk werk’ moet worden aangemerkt.
Voor zover Libra betoogt dat aan artikel 5:50 BW geen betekenis toekomt als zich op het buurperceel al een dakterras bevindt, faalt dit betoog. Het gaat er aan voorbij dat de regel van artikel 5:50 BW voor alle buren gelijkelijk geldt. Dat de regel in dit geval anders uitwerkt komt bovendien niet omdat [appellant] eerder was, maar omdat zijn dakterras een verdieping lager ligt en thans grenst aan een blinde muur, zodat het daarom geen zicht op het erf van Libra geeft en [appellant] dus zijn dakterras tot aan die blinde muur kan handhaven.
3.4.
Het beroep dat Libra met de grieven VI en VII doet op de redelijkheid en billijkheid en op misbruik van bevoegdheid slaagt niet. De bijzondere omstandigheden die Libra aanvoert acht het hof onvoldoende om te rechtvaardigen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat [appellant] zich op artikel 5:50 BW beroept. Evenmin zijn die omstandigheden zodanig, dat [appellant] misbruik zou maken van zijn bevoegdheid door te verlangen dat Libra zich aan die bepaling houdt.
3.5.
Grief VIII heeft geen zelfstandige betekenis.
3.6.
De grieven van [appellant] in het principaal hoger beroep zijn gericht tegen de toewijzing van de subsidiaire vordering van Libra en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. [appellant] voert – zeer kort samengevat - aan dat de rechtbank, gelet op het grote verlies aan zonlicht na plaatsing van een scherm van 1,8 meter hoog over de volle lengte van het dakterras, de subsidiaire vordering van Libra niet had mogen toewijzen.
3.7.
[appellant] heeft in het principaal hoger beroep verwezen naar het rapport van een bezonningsonderzoek dat hij heeft laten uitvoeren. Libra heeft ook een soortgelijk rapport in het geding gebracht. Het hof concludeert uit die rapportages en uit hetgeen daarover door partijen over en weer is gesteld dat het plaatsen van het scherm langs de hele erfgrens met een lengte van 3,8 meter veel zonlicht wegneemt. Dat, zoals ook de rechtbank bij de descente heeft geconstateerd, er op veel dagen nog wel zon schijnt op een kleiner deel van het dakterras weegt het hof mee, maar het hof acht de hinder door het scherm niettemin onrechtmatig. Dat die hinder deels een gevolg is van de aanbouw door Libra op de derde verdieping (naast het dakterras van [appellant] ) en dat deze aanbouw in dit geding niet ter discussie staat, neemt niet weg dat voldoende vaststaat dat het plaatsen van het bedoelde scherm een belangrijk deel van het overgebleven zonlicht op het dakterras van [appellant] wegneemt. Dit betekent dat de grieven van [appellant] slagen.
3.8.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hof toekomt aan de meer subsidiaire vordering van Libra. Deze vordering strekt er toe dat het dakterras aangelegd zal worden op twee meter afstand van de erfgrens, met uitzondering van de eerste 1,0 meter gemeten vanuit de achtergevel van het pand van Libra, met plaatsing van een ondoorzichtig scherm van 1,8 meter hoogte langs dit deel van 1,0 meter (een en ander zoals is getekend op productie 10 bij de dagvaarding in eerste aanleg).
3.9.
Het hof is van oordeel dat bij deze oplossing de vermindering van de lichtinval zodanig beperkt is, dat de hinder die daaruit voor [appellant] voortvloeit niet onrechtmatig is. [appellant] werpt Libra weliswaar terecht tegen dat ook deze oplossing extra licht, uitzicht en zon zal wegnemen, maar [appellant] gaat er daarmee aan voorbij dat het enkele wegnemen van licht, uitzicht en zon het plaatsen van het scherm niet onrechtmatig maakt. In deze procedure is niet vast komen te staan dat voor deze oplossing geen vergunning zal worden gegeven, zodat reeds daarom dit door [appellant] aangedragen argument niet aan toewijzing van de vordering in de weg staat. De meer subsidiaire vordering van Libra zal daarom worden toegewezen.
3.10.
De slotsom is dat het principaal hoger beroep slaagt. Het incidenteel hoger beroep faalt, met dien verstande dat de met de negende grief (door Libra aangeduid als grief XIV) bepleite meer subsidiaire vordering zal worden toegewezen. Deze uitkomst rechtvaardigt veroordeling van Libra in de kosten van zowel het principaal als het incidenteel hoger beroep, terwijl het hof de proceskostenveroordeling in eerste aanleg handhaaft.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij de subsidiaire vordering van Libra is toegewezen;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat aanleg van het door Libra geplande dakterras aan de [plaats] te [plaats] ten opzichte van [appellant] niet in strijd komt met artikel 5:50 BW en jegens [appellant] niet onrechtmatig is indien het dakterras aangelegd zal worden op twee meter afstand van de erfgrens, met uitzondering van de eerste 1,0 meter gemeten vanuit de achtergevel van het pand van Libra, met plaatsing van een ondoorzichtig scherm van 1,8 meter hoogte langs dit deel van 1,0 meter en veroordeelt [appellant] het aanbrengen en de aanwezigheid van het aldus aangelegde dakterras te gehengen en gedogen;
veroordeelt Libra in de kosten van het geding in principaal en incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 741,-- aan verschotten en € 1611,-- voor salaris;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, D. Kingma en N.J. Huurdeman en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2020.