ECLI:NL:GHAMS:2020:2158

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
200.265.773/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onderbewindstelling en verzoek tot opheffing van het bewind

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarbij het verzoek van de rechthebbenden tot opheffing van het bewind over hun goederen is afgewezen. De rechthebbenden, [verzoeker sub 1] en [verzoekster sub 2], hebben in september 2019 hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. Het hof heeft hen in maart 2020 geïnformeerd over de gevolgen van de coronamaatregelen voor de behandeling van hun zaak en hen de mogelijkheid geboden om schriftelijk af te doen. Beide partijen hebben ingestemd met deze schriftelijke afdoening.

De rechthebbenden stellen dat er geen noodzaak meer is voor het bewind, omdat zij in staat zijn hun rekeningen te betalen en over de benodigde vaardigheden beschikken. De bewindvoerder, Van Amerongen Bewindvoering B.V., heeft echter betoogd dat het niet verstandig is om het bewind op te heffen, gezien de kwetsbaarheid van de rechthebbenden en hun eerdere ervaringen met financiële problemen.

Het hof heeft de situatie van de rechthebbenden zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de gronden voor het bewind nog steeds aanwezig zijn. Ondanks dat er geen schulden meer zijn, blijkt uit de overgelegde e-mails dat de rechthebbenden nog steeds niet in staat zijn om hun vermogensrechtelijke belangen volledig zelf te behartigen. Het hof heeft daarom de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waarmee het verzoek tot opheffing van het bewind is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.265.773/01
zaaknummer rechtbank: : 7515716 BM VERZ 19-349 & 7515718 BM VERZ 19-350
beschikking van de meervoudige kamer van 21 juli 2020 inzake

1.[verzoeker sub 1]

en
2. [verzoekster sub 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker sub 1] en [verzoekster sub 2] , gezamenlijk: rechthebbenden,
advocaat: mr. A. Leibbrand te Heerhugowaard,
Als belanghebbende is aangemerkt:
- Van Amerongen Bewindvoering B.V., gevestigd te Alkmaar (verder te noemen: de bewindvoerder).
Als informant is aangemerkt: de hoofdadvocaat-generaal te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 7 juni 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Rechthebbenden zijn op 6 september 2019 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 7 juni 2019.
2.2
Het hof heeft partijen bij brief van 30 maart 2020 laten weten dat in verband met (het beleid ten aanzien van) het coronavirus / COVID-19 de op 3 april 2020 geplande mondelinge behandeling geen doorgang kan vinden. Aanbevolen is te kiezen voor een schriftelijke afdoening van hun zaak, dus zonder een zitting. Partijen is verzocht hun wens binnen één week na dagtekening van de brief kenbaar te maken.
2.3
Rechthebbenden en de bewindvoerder hebben het hof respectievelijk op 3 en 7 april 2020 laten weten akkoord te zijn met een schriftelijke afdoening van de procedure.
2.4
Partijen zijn bij brief van 18 mei 2020 verzocht het hof uiterlijk 19 juni 2020 nader te informeren over - samengevat - de persoonlijke situatie van rechthebbenden, hun ervaringen met eventueel gebruik van internetbankieren en de visie van de bewindvoerder op de financiële zelfredzaamheid van rechthebbenden.
2.5
Bij het hof zijn de volgende stukken ingekomen:
- een emailbericht van de zijde van de bewindvoerder van 9 juni 2020 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van rechthebbenden van 9 juni 2020 met bijlagen, ingekomen op 10 juni 2020.

3.De feiten

3.1
[verzoeker sub 1] is geboren [in] 1977 te [geboorteplaats] (Suriname). [verzoekster sub 2] is geboren [in] 1977 te [geboorteplaats] . [verzoeker sub 1] en [verzoekster sub 2] hebben een affectieve relatie en wonen samen.
3.2
Bij beschikking van 3 november 2009 heeft de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar), over de goederen die rechthebbenden (zullen) toebehoren bewind ingesteld als gevolg van hun lichamelijke of geestelijke toestand dan wel het hebben van problematische schulden, met benoeming van Van Amerongen Bewindvoering tot bewindvoerder.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van rechthebbenden tot opheffing van het bewind dat is ingesteld over de goederen die aan hen (zullen) toebehoren afgewezen.
4.2
Rechthebbenden verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking, - naar het hof begrijpt: - hun verzoek tot opheffing van het bewind dat is ingesteld over de goederen die aan hen (zullen) toebehoren alsnog toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is de onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 lid 1 en 2 BW, dan wel ambtshalve.
5.2
Rechthebbenden stellen – samengevat – dat er geen noodzaak meer is tot bewind. Zij zijn in staat zelf hun rekeningen te betalen, nu zij kunnen internetbankieren en ook overigens over de daartoe benodigde cognitieve vaardigheden beschikken. Zij hebben sinds zij onder beschermingsbewind zijn geplaatst kunnen rondkomen van hun leefgeld en geleerd van hetgeen de bewindvoerder (gedurende een periode van tien jaar) voor hen heeft geregeld. De bewindvoerder heeft niet daadwerkelijk kunnen aantonen c.q. onderbouwen dat het noodzakelijkheidscriterium nog van toepassing is. Daarbij komt dat de bewindvoerder een eigen (monetair) belang kan hebben bij voortduring van het bewind, aldus rechthebbenden.
5.3
In haar nadere reactie van 9 juni 2020 heeft de bewindvoerder – samengevat – te kennen gegeven dat het haar niet verstandig lijkt rechthebbenden zelf hun eigen financiën te laten doen en het bewind op te heffen.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Op 3 november 2009, aldus ruim tien jaar geleden, is bewind ingesteld over de goederen die rechthebbenden (zullen) toebehoren als gevolg van hun lichamelijke of geestelijke toestand dan wel het hebben van problematische schulden. Begrijpelijk is dat rechthebbenden inmiddels graag zelf hun financiën willen regelen en zien dat het bewind wordt opgeheven. Uit de nadere informatie van de bewindvoerder blijkt evenwel dat rechthebbenden haar de laatste maanden (weer) aangeven niet uit te komen met hun leefgeld en dat zij haar, ook na schriftelijke uitleg met toezending van het budgetplan van die maand, blijven vragen om extra geld. Daarnaast zijn er zorgen over hun kwetsbaarheid en beïnvloedbaarheid. Zo werden zij naar later bleek jarenlang opgelicht, hetgeen zij nog steeds niet willen geloven en welke situatie wellicht nog steeds gaande is, aldus de bewindvoerder. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de bewindvoerder een grote hoeveelheid e-mails tussen haar en rechthebbenden in de periode vanaf begin januari 2020 tot begin juni 2020 overgelegd. Deze e-mails, die onder meer het budgetplan van rechthebbenden in de periode van maart 2020 bevatten, bevestigen naar het oordeel van het hof dat rechthebbenden (nog) niet in staat zijn ten volle hun vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van hun geestelijke en lichamelijke toestand. De gronden voor het bewind zijn dus nog aanwezig. De omstandigheid dat er inmiddels geen schulden meer zijn, maakt dat niet anders. Het verzoek van rechthebbenden om opheffing van het bewind is dan ook niet toewijsbaar. Het hof zal de beschikking waarvan beroep dan ook bekrachtigen.
5.5
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 7 juni 2019.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. W.K. van Duren, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 21 juli 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.