Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief 1heeft Vattenfall bezwaar gemaakt tegen de feitenopsomming in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.9. Met die bezwaren heeft het hof hiervoor (zie rov. 2.4, 2.5 en 2.9) rekening gehouden. Voor het overige is deze grief (appeldagvaarding sub 31) zodanig algemeen geformuleerd dat onduidelijk is op welke grond Vattenfall vernietiging van het bestreden vonnis wenst en tegen welk – bepaald – punt in het betreden vonnis de grief is gericht, zodat het hof daaraan voorbij gaat. De grief kan niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden.
grief 2heeft Vattenfall aangevoerd dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat Vattenfall met de bouw van de windturbine inbreuk zou maken op het eigendomsrecht van [geïntimeerde] . Volgens Vattenfall is met de bouw van de windturbine op zichzelf geen sprake van overdraai boven het perceel van [geïntimeerde] , maar wordt slechts mogelijk dat de rotorbladen, afhankelijk van de windrichting, overdraaien boven het perceel van [geïntimeerde] . Bovendien maakt de luchtkolom boven het perceel van [geïntimeerde] geen onderdeel uit van zijn eigendomsrecht. [geïntimeerde] heeft daar enkel een gebruiksrecht. Ten derde heeft [geïntimeerde] geen belang om zich tegen de overdraai te verzetten en heeft de voorzieningenrechter dit beroep van Vattenfall op artikel 5:21 lid 2 BW ten onrechte verworpen. De rotorbladen van de windturbine zullen immers op meer dan 60 meter boven het perceel van [geïntimeerde] overdraaien en [geïntimeerde] kan op het daaronder gelegen perceel, ten aanzien waarvan publiek- en privaatrechtelijke belemmeringen gelden, slechts agrarische activiteiten ontwikkelen. Vattenfall laat enkel vanuit pragmatisme soms erfdienstbaarheden vestigen voor overdraai, maar daartoe bestaat geen absolute noodzaak en dit maakt nog niet dat Vattenfall geen beroep toekomt op artikel 5:21 lid 2 BW, aldus Vattenfall.
grief 3heeft Vattenfall bezwaar gemaakt tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat er geen rechtvaardigingsgrond bestaat voor de inbreuk op het eigendomsrecht van [geïntimeerde] . Die rechtvaardigingsgrond is er volgens Vattenfall wel, nu het gaat om een openbaar werk van algemeen nut. Op grond van die zwaarwegende maatschappelijke belangen heeft [geïntimeerde] een eventueel onrechtmatig handelen van Vattenfall te dulden (artikel 6:168 lid 1 jo. artikel 3:296 BW). Volgens Vattenfall kan van haar niet worden verwacht dat zij bij elke windturbine direct een gedoogprocedure opstart.
.Verder heeft Vattenfall onvoldoende aannemelijk gemaakt dat bij plaatsing van de windturbine op de locatie een zwaarwegend maatschappelijk belang in de zin van artikel 6:168 lid 1 BW bestaat. Indien de windturbine al als openbaar werk van algemeen nut moet worden aangemerkt, hetgeen gemotiveerd door [geïntimeerde] is betwist, levert die enkele kwalificatie geen zwaarwegend maatschappelijk belang op in vorenbedoelde zin. Dat wordt niet anders door het feit dat de windturbine deel uitmaakt van het Windpark Wieringermeer, temeer niet nu Vattenfall onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de windturbine juist op die plaats moet staan. Ook blijkens de notitie van Pondera Consult is het uiteindelijk Vattenfall geweest die ‘de meest geschikte variant voor de exacte locaties van de windturbines heeft geselecteerd’, hetgeen impliceert dat er alternatieven zijn, zoals ook steeds door [geïntimeerde] is betoogd.
grief 5, waarmee Vattenfall heeft betoogd dat de belangen van [geïntimeerde] niet opwegen tegen de belangen van Vattenfall. Vattenfall heeft aangevoerd dat de omvang en reikwijdte van de financiële gevolgen voor (de bedrijfsvoering) Vattenfall enorm zijn indien zij de windturbine niet vóór 31 augustus 2020 kan afbouwen en operatief kan maken. Zo zou zij in dat geval de SDE-subsidie van ruim zeven miljoen euro waarschijnlijk mislopen, zou zij extra kraankosten moeten maken indien zij pas later de windturbine mag afbouwen en zou zij energieopbrengsten van tenminste € 40.000,- per maand mislopen. [geïntimeerde] heeft de omvang van de gestelde financiële gevolgen betwist. Naar het oordeel van het hof heeft Vattenfall deze omvang niet of nauwelijks onderbouwd. De enkele vrees van de corporate subsidiecoördinator van Vattenfall in een brief aan de bestuurder van Vattenfall van 11 juni 2020 dat de SDE subsidie zal komen te vervallen indien 31 augustus 2020 niet wordt gehaald, is onvoldoende aanwijzing dat dat daadwerkelijk gaat gebeuren. Maar wat daar ook van zij, [geïntimeerde] heeft er terecht op gewezen dat Vattenfall zichzelf in deze positie heeft gebracht, door de afgelopen jaren niet dan wel onvoldoende te trachten overeenstemming met [geïntimeerde] te verkrijgen dan wel een gedoogplichtprocedure te starten, terwijl zij al in ieder geval vanaf 2015 wist dat [geïntimeerde] geen toestemming voor overdraai over zijn perceel gaf. Bij die stand van zaken wegen naar het voorlopig oordeel van het hof de belangen van Vattenfall niet op tegen de belangen van [geïntimeerde] .
grief 6heeft Vattenfall bezwaar gemaakt tegen de aan het verbod verbonden dwangsom. Zij heeft aangevoerd dat zij vrijwillig aan een eventuele veroordeling zal voldoen. Bovendien is de onduidelijkheid van het opgelegde verbod reden om geen dwangsom op te leggen, aldus Vattenfall.
grief 7heeft Vattenfall aangevoerd dat het door de voorzieningenrechter toegewezen verbod onduidelijk is. Volgens Vattenfall kan het haar enkel worden verboden om inbreuk te maken op enig recht van [geïntimeerde] en niet op de mogelijkheid om enige inbreuk te maken. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof op 14 juli 2020 heeft Vattenfall - naast haar primaire stelling dat met optimale exploitatie van de windturbine overdraai boven het perceel van [geïntimeerde] onvermijdelijk is - subsidiair betoogd dat zij de windturbine zo kan (laten) inregelen door middel van het gebruik van een ‘sector cut-out’-functie dat er geen overdraai boven het perceel van [geïntimeerde] plaatsvindt. In dit verband heeft Vattenfall op genoemde zitting als productie 24 een e-mail van 8 juli 2020 van haar engineer [B] overgelegd, met daarbij gevoegd een e-mail van dezelfde datum van Nordex, de leverancier van de windturbine.
It is possible to compartmentalise sectors in which the turbine is not allowed to operate. De windturbine kan dus zodanig worden ingesteld dat de turbine niet werkt (dus geen stroom opwekt) zodra die boven het perceel van [geïntimeerde] draait, maar de overdraai wordt daarmee niet voorkomen. De windturbine zal altijd met de wind mee blijven draaien, wat ook moet omdat het onmogelijk is de windturbine op een veilige wijze te blokkeren. Het niet in of uit de windrichting zetten van de bladen kan tot ernstige schade aan de windturbine leiden, bijvoorbeeld breuk van de wieken of op hol slaan bij harde wind. Daarom is het plaatsen van de windturbine op de huidige plek zonder overdraai boven zijn perceel onmogelijk, aldus [geïntimeerde] .
It is possible to compartmentalise sectors in which the turbine is not allowed to operate) betekent dat het mogelijk is om de windturbine af te bouwen en operationeel te maken zonder dat daardoor overdraai boven het perceel van [geïntimeerde] ontstaat. Weliswaar leidt de engineer van Vattenfall dat uit de brief van Nordex af (…
[nummer] may be installed and operated without oversailing the property of the adjacent land owner), maar deze conclusie is als afkomstig van Vattenfall zelf onvoldoende in het licht van de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] , waarbij bovendien geldt dat uit
is not allowed to operateniet aanstonds volgt dat dat
without oversailinginhoudt. Hier wreekt zich het zeer late tijdstip waarop Vattenfall deze productie in het geding heeft gebracht. Een verdere onderbouwing van zijn betwisting kan dan niet van [geïntimeerde] worden verwacht. Voor een nader onderzoek naar dit technische vraagstuk is in dit (spoed) kort geding geen plaats. Dit betekent dat onvoldoende aannemelijk is dat de windturbine kan worden afgebouwd en operationeel kan worden gemaakt zonder overdraai over het perceel van [geïntimeerde] . Bij deze stand van zaken zal het hof het door de voorzieningenrechter opgelegde verbod, dat naar het oordeel van het hof voldoende duidelijk is, in stand laten.