ECLI:NL:GHAMS:2020:2277

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
19/00560
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake waterschapslasten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een beroep dat door belanghebbende was ingesteld tegen een beschikking van de invorderingsambtenaar van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. De invorderingsambtenaar had belanghebbende op 3 november 2017 € 7 aan aanmaningskosten in rekening gebracht wegens het niet tijdig betalen van de aanslag waterschapslasten 2017. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd op 23 februari 2018 ongegrond verklaard. Hierna heeft belanghebbende op 6 april 2018 beroep ingesteld bij de rechtbank, maar de rechtbank verklaarde dit beroep op 6 februari 2019 niet-ontvankelijk, omdat het beroepschrift pas op 11 april 2018 door de rechtbank was ontvangen, na afloop van de beroepstermijn.

In hoger beroep betoogde belanghebbende dat het beroepschrift tijdig was ingediend, omdat het voor het einde van de termijn ter post was bezorgd, ook al was het poststuk pas op 9 april 2018 afgestempeld. Het Hof oordeelde dat de omstandigheid dat een poststuk op een bepaalde datum door het postvervoerbedrijf is afgestempeld, niet uitsluit dat dit stuk op een eerdere datum ter post is bezorgd. Het Hof achtte de verklaring van belanghebbende geloofwaardig en concludeerde dat het beroepschrift uiterlijk op 6 april 2018 ter post was bezorgd, waardoor het tijdig was ingediend. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en wees de zaak terug voor een nieuwe behandeling, waarbij het belanghebbende ontvankelijk verklaarde in zijn beroep. Tevens werd de invorderingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.050.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 19/00560
13 augustus 2020
uitspraak van de achtste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X],wonende te [plaats] belanghebbende,
(gemachtigde: C.W.G. Janssen)
tegen de mondelinge uitspraak van 6 februari 2019 in de zaak met kenmerk AMS 18/2665 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de ambtenaar belast met de invordering van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht,de invorderingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De invorderingsambtenaar heeft bij beschikking van 3 november 2017 belanghebbende – vanwege het niet tijdig betalen van de aanslag waterschapslasten 2017 – € 7 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de hiervoor genoemde beschikking bezwaar gemaakt.
De invorderingsambtenaar heeft bij uitspraak van 23 februari 2018 dit bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft bij brief van 6 april 2018 tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld, welk beroepschrift door de rechtbank op 11 april 2018 is ontvangen. De rechtbank heeft bij mondelinge uitspraak van 6 februari 2019 het tegen de hiervoor vermelde uitspraak op bezwaar ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is per faxbericht op 4 april 2019 bij het Hof ingekomen. De invorderingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Van de zijde van belanghebbende is op 28 juli 2020 een nader stuk binnengekomen. Hiervan is een afschrift aan de wederpartij toegezonden.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2020. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast.
2.1.
Tot de gedingstukken behoort een enveloppe waarin het beroepschrift is verstuurd, voorzien van een stempel van het postvervoerbedrijf met de datum 9 april 2018.
2.2.
Tot de gedingstukken behoort voorts een brief van de rechtbank aan belanghebbende, gedagtekend 25 april 2018, waarin onder meer het volgende staat vermeld:
“Ik heb uw beroepschrift ontvangen op 11 april 2018 en dat is buiten de gestelde zes weken.
Ik stel u in de gelegenheid mij binnen twee weken na de datum van verzending van deze brief schriftelijk te laten weten waarom u uw beroep na afloop van de beroepstermijn hebt ingediend.
(…) Is de rechtbank echter van oordeel dat u zonder geldige reden het beroep te laat hebt ingediend, dan kan zij beslissen uw beroep niet-ontvankelijk te verklaren.”
Van belanghebbende is op voornoemde brief geen reactie gekomen.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil of het beroep bij de rechtbank terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de invorderingsambtenaar als ‘verweerder’):
“1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank stelt vast dat de beroepstermijn afliep op 6 april 2018. Het beroepschrift is op 11 april 2018 door de rechtbank per post ontvangen. De envelop waarin het beroepschrift is verstuurd, is voorzien van een stempel waarop de datum van 9 april 2018 staat vermeld. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat het beroepschrift niet voor het einde van de beroepstermijn ter post is bezorgd. Bij aangetekende brief van 25 april 2018 heeft de rechtbank eiser in kennis gesteld van het overschrijden van de beroepstermijn en hem in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken te laten weten waarom het beroep na afloop van de beroepstermijn is ingediend. De rechtbank heeft geen reactie ontvangen op deze brief.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
In hoger beroep betoogt belanghebbende dat het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. In dat kader stelt belanghebbende dat het beroepschrift vrijdag 6 april 2018 na 18.00 uur maar voor 00:00 uur in de brievenbus is gedaan. Omdat de brievenbus pas op maandag 9 april 2018 is geleegd, is het poststuk voorzien van een stempel met als datum 9 april 2018. Die stempel betreft echter niet het moment van terpostbezorging, aldus belanghebbende.
5.2.
Het Hof stelt voorop dat een beroepschrift bij verzending per post op grond van artikel 6:9 van de Awb tijdig is ingediend indien het voor het einde van de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn van zes weken ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2 terecht geconcludeerd dat de beroepstermijn is geëindigd op (vrijdag) 6 april 2018. Het op 11 april 2018 bij de rechtbank binnengekomen beroepschrift is derhalve niet later dan een week na afloop van de wettelijke termijn ontvangen. De vraag is evenwel of belanghebbende het beroepschrift vóór het einde van de termijn (vrijdag 6 april 2018, 00.00 uur) ter post heeft bezorgd.
5.3.
Het Hof neemt voor zijn oordeel het arrest van de Hoge Raad van 28 januari 2011, nr. 10/02285, ECLI:NL:HR:2011:BP2138 in aanmerking, waarin het volgende is overwogen:
“3.5.2. De omstandigheid dat een poststuk op een bepaalde datum door het postvervoerbedrijf is afgestempeld, sluit niet uit dat dit stuk op een eerdere datum ter post is bezorgd (vgl. HR 17 juni 2005, nr. 40737, LJN AT7649, BNB 2005/305).
3.5.3.
Dat neemt niet weg dat het datumstempel van het postvervoerbedrijf veelal het enige vaststaande gegeven is met betrekking tot het tijdstip van terpostbezorging. In verband daarmee moet in gevallen waarin op de enveloppe een leesbaar poststempel is geplaatst, als bewijsrechtelijk uitgangspunt worden genomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door het postvervoerbedrijf is afgestempeld. Dit uitgangspunt sluit aan bij de rechtspraak van andere hoogste bestuursrechters.
3.5.4.
Voor afwijking van dit uitgangspunt bestaat aanleiding indien de rechter aannemelijk acht dat het poststuk ter post is bezorgd vóór de datum van afstempeling door het postvervoerbedrijf. De bewijslast hiervoor ligt bij de partij die stelt dat zij het poststuk vóór die datum ter post heeft bezorgd.”
5.4.
Vast staat dat het poststuk op maandag 9 april 2018 door het postvervoerbedrijf is afgestempeld. Het Hof is van oordeel dat dit niet uitsluit dat de verzending (terpostbezorging) op vrijdag 6 april 2018, in het tijdvak 18.00 tot en met 23.59 uur, heeft plaatsgevonden zoals door belanghebbende gemotiveerd is gesteld in hoger beroep (vgl. HR 17 juni 2005, nr. 40737, ECLI:NL:HR:2005:AT7649, r.o. 3.3).
5.5.
Het Hof acht voorts gelet op belanghebbendes verklaring, welke het Hof geloofwaardig acht, en de datum van het beroepschrift (die is gesteld op 6 april 2018) aannemelijk dat het beroepschrift uiterlijk 6 april 2018 ter post is bezorgd en dat het derhalve binnen de beroepstermijn en dus tijdig is ingediend.
5.6.
Nu het beroepschrift tijdig is ingediend, is belanghebbende ontvankelijk in zijn beroep. In de omstandigheid dat de rechtbank belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn beroep en niet aan een inhoudelijke beoordeling is toegekomen, vindt het Hof – mede gelet op het feit dat belanghebbende ter zitting hiertoe een verzoek heeft gedaan – aanleiding de zaak op voet van artikel 8:115, lid 1, aanhef en onderdeel a, van de Awb terug te wijzen naar de rechtbank voor een nieuwe behandeling in volle omvang.
Slotsom
5.7.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Het Hof zal de zaak terugwijzen naar de rechtbank om opnieuw te worden behandeld.

6.Proceskosten

Het Hof ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling voor het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 in verbinding met artikel 8:108 van de Awb. De voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten belopen € 1.050 (2 punten [hogerberoepschrift (1) + verschijnen zitting (1)] x € 525 x 1 (wegingsfactor)).

7.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het beroep ontvankelijk;
- wijst de zaak ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van deze uitspraak terug naar de rechtbank;
- draagt de griffier op na het onherroepelijk worden van deze uitspraak de gedingstukken met een afschrift van deze uitspraak te zenden aan de rechtbank;
- veroordeelt de invorderingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.050;
- gelast de invorderingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 128 (hoger beroep) te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. N. Djebali, lid van de achtste belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. P.L. Cheung als griffier. De beslissing is op 13 augustus 2020 uitgesproken en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.