ECLI:NL:GHAMS:2020:2891

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
19/01263, 19/01264, 19/01265, 19/01266
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen aanslagen waterschapsbelasting 2015-2018

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de aanslagen waterschapsbelasting voor de jaren 2015 tot en met 2018, opgelegd door de heffingsambtenaar van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. De heffingsambtenaar had in totaal vier aanslagen opgelegd, waarvan de eerste op 31 augustus 2015 voor het jaar 2015. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de heffingsambtenaar heeft deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 16 juli 2019 de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard en het beroep tegen de aanslag voor 2015 niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam.

Tijdens de zitting op 12 augustus 2020 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoert dat hij niet op de hoogte was van de aanslagen omdat deze in zijn Berichtenbox op MijnOverheid waren geplaatst. Het Hof heeft vastgesteld dat de aanslagen op de juiste wijze bekend zijn gemaakt, omdat belanghebbende zich had aangemeld voor digitale communicatie via MijnOverheid. Het Hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de aanslagen rechtsgeldig zijn opgelegd en dat belanghebbende niet kan stellen dat hij niet voldoende bereikbaar was. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 19/01263, 19/01264, 19/01265 en 19/01266
8 oktober 2020
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] ,wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 16 juli 2019 in de zaken met kenmerken AMS 18/5653, AMS 18/5654, AMS 18/5655 en AMS 18/5656 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 augustus 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag waterschapsbelasting opgelegd van in totaal € 181,16.
1.1.2.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 maart 2018 aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag waterschapsbelasting opgelegd van in totaal € 188,12.
1.1.3.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 30 april 2018 aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag waterschapsbelasting opgelegd van in totaal € 189,09.
1.1.4.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 mei 2018 aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag waterschapsbelasting opgelegd van in totaal € 191,00.
1.2.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 17 augustus 2018 de aan belanghebbende voor het jaar 2015 opgelegde aanslag waterschapsbelasting (1.1.1) ambtshalve verminderd tot een bedrag van € 127,40.
1.2.2.
De heffingsambtenaar heeft – na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar – bij uitspraak van 17 augustus 2018 het bezwaar tegen de aanslag waterschapsbelasting voor het jaar 2016 (1.1.2) niet-ontvankelijk verklaard. Deze belastingaanslag is ambtshalve verminderd tot € 135,01 ( = € 105,43 watersysteemheffing ingezetenen en € 25,10 watersysteemheffing gebouwd).
1.2.3.
De heffingsambtenaar heeft – na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar – bij uitspraak van 17 augustus 2018 de aanslag waterschapsbelasting voor het jaar 2017 (1.1.3) verminderd tot € 136,44 ( = € 108,34 watersysteemheffing ingezetenen en € 28,10 watersysteemheffing gebouwd).
1.2.4.
De heffingsambtenaar heeft – na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar – bij uitspraak van 17 augustus 2018 de aanslag waterschapsbelasting voor het jaar 2018 verminderd tot € 137,82 ( = € 110,02 watersysteemheffing ingezetenen en € 27,80 watersysteemheffing gebouwd).
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de onder 1.2.1 vermelde beslissing en tegen de onder 1.2.2, 1.2.3 en 1.2.4 vermelde uitspraken op bezwaar beroepen bij de rechtbank ingesteld.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 16 juli 2019 als volgt beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2015 niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen tegen de bestreden uitspraken 2016, 2017 en 2018 ongegrond.”
1.4.
Belanghebbende heeft op 10 augustus 2019 hoger beroep bij het Hof ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2020. Belanghebbende is verschenen. Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen mrs. A.J. van Griethuysen en C. Wittekoek. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

Het Hof ziet aanleiding de feiten zelf vast te stellen.
2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [A] te [Z] . De onroerende zaak is belanghebbendes woning (met tuin). De woning is gelegen in een zogenoemd boezemgebied.
2.2.
Belanghebbende heeft in hoger beroep de volgende situatieschets overgelegd:
2.3.1.
De aan belanghebbende met dagtekening 31 maart 2018 voor het jaar 2016 opgelegde aanslag waterschapsbelasting heeft aanslagnummer [A] . Tot de gedingstukken behoort een door de heffingsambtenaar overgelegde schermafdruk ‘Waternet; raadplegen aanslagen’. Deze schermafdruk vermeldt – naar het Hof begrijpt naar aanleiding van een query in de systemen van Waternet op aanslagnummer [A] – onder andere de navolgende gegevens:
“AANSLAGNR (…) TYPE (…) Berichttype DAGTEKENING ARCHIEFDATUM
(…)
[A] (…) Aanslag [
Hof: naam en adres belanghebbende] MijnOverheid 31-3-2018 23-3-2018”
2.3.2.
Belanghebbende heeft in hoger beroep schermafdrukken overgelegd; deze schermafdrukken betreffen de e-mailaccount (gmail.com) van belanghebbende. De schermafdrukken tonen een emailbericht van dinsdag 7 juni 2016 van MijnOverheid aan belanghebbende met de volgende inhoud:
“Geachte [X] ,
Er is een nieuw bericht in uw Berichtenbox op MijnOverheid. Ga naar MijnOverheid om dit te lezen. (…)”
2.4.
Op de zitting van 4 juni 2019 bij de rechtbank is volgens de ‘zittingsaantekeningen’ mede op vragen van de rechter door belanghebbende (aangeduid als ‘eiser’) onder andere als volgt verklaard:
“Rechter:
In 2016 is de aanslag bij u gekomen. U hebt wel MijnOverheid opengesteld.
Eiser:
Klopt, maar die heb ik nu weer geblokkeerd.
Rechter:
Er is een notificatie verzonden naar een e-mailadres waarvan u zegt dat is een ander e-mailadres dan ik zelf heb doorgegeven. Mijn vraag is hoe dat kan. U zal toch zelf ingesteld moeten hebben naar welk e-mailadres dat verzonden wordt. Je meldt je aan bij MijnOverheid.nl en dan wordt er gevraagd naar een e-mailadres, dat moet u toch zelf in typen.
Eiser:
Nee mijn eigen e-mailadres heb ik opgegeven. Maar uit gemak heeft Waternet de aanslagen in MijnOverheid.nl geplaatst. Ik ga niet elke week kijken of daar iets geplaatst is.
(…)
Rechter:
Is het niet uw eigen verantwoordelijkheid als u da[a]r niet naar kijkt.
Eiser:
Mogelijk in het begin heb ik toegestemd [
Hof: met het ontvangen van berichten op MijnOverheid.nl] maar het is nu geen doen meer.
(…)
Rechter:
De regelgeving is zodanig dat er een bepaalde termijn staat voorgeschreven voor het instellen van bezwaar. Als die termijn verlopen is dan kunt u geen bezwaar meer instellen tenzij daar een goede reden voor is. Heeft u daar een goede reden voor?
Eiser:
Ik heb afgeleerd om te kijken in MijnOverheid.nl. Per toeval heb ik de aanslagen ontdekt. Kennelijk zijn de brieven allemaal tegelijk in de Berichtenbox geplaatst.
(…) ”

3.Geschil in hoger beroep

Evenals in eerste aanleg bestrijdt belanghebbende in hoger beroep de door de heffingsambtenaar aan hem voor de jaren 2015 tot en met 2018 opgelegde aanslagen in de waterschapsbelasting.
Voor de jaren 2015 en 2016 is daarbij in de eerste plaats in geschil of de rechtbank het beroep (inzake 2015) c.q. de heffingsambtenaar het bezwaar (inzake 2016) terecht niet-ontvankelijk hebben verklaard.

4.Beoordeling van het geschil

Waterschapsbelasting 2015
4.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak (waarin belanghebbende is aangeduid als ‘eiser’) het beroep van belanghebbende inzake het jaar 2015 niet-ontvankelijk verklaard en heeft daartoe als volgt overwogen en beslist:
“1. De heffingsambtenaar heeft aan eiser een aanslag waterschapsbelasting 2015 opgelegd. Deze aanslag is in het bestreden besluit 2015 ambtshalve verlaagd [
Hof: zie 1.2.1], omdat de heffingsambtenaar aan eiser ten onrechte een aanslag zuiveringsheffing had opgelegd. Eiser heeft tegen dit besluit rechtsreeks beroep ingesteld.
2. Een ambtshalve genomen besluit is noch een belastingaanslag noch een voor bezwaar vatbare beschikking. Tegen een dergelijk besluit staat op grond van artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) geen beroep (en evenmin een daaraan voorafgaand bezwaar) open.
3. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke behandeling van het beroep van eiser. De rechtbank zal het beroep van eiser in deze zaak daarom niet-ontvankelijk verklaren.”
4.2.
Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof neemt dit oordeel en de gronden waarop het berust over en maakt ze tot de zijne. Hetgeen belanghebbende dienaangaande in hoger beroep heeft aangevoerd, werpt geen nieuw of ander licht op de zaak. Het hoger beroep van belanghebbende is in zoverre ongegrond.
Waterschapsbelasting 2016
4.3.
De rechtbank heeft beslist dat de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag waterschapsbelasting voor het jaar 2016 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe heeft zij als volgt overwogen en beslist:
“4. De heffingsambtenaar heeft aan eiser op 31 maart 2018 een aanslag waterschapsbelasting 2016 opgelegd. Eiser heeft daartegen op 28 mei 2018 bezwaar gemaakt. Dat is te laat. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiser daarom niet-ontvankelijk verklaard en dus niet inhoudelijk behandeld.
5. Eiser is het daar niet mee eens. Hij vindt dat de aanslag waterschapsbelasting 2016 niet op de juiste wijze aan hem bekend is gemaakt, omdat hij de aanslag heeft ontvangen in zijn Berichtenbox op www.MijnOverheid.nl (MijnOverheid). Bovendien is de notificatie daarvoor binnengekomen via een ander e-mailadres dan door hem is opgegeven. Hij stelt dat hij de aanslag hierdoor te laat heeft ontdekt.
6. De rechtbank moet beoordelen of de heffingsambtenaar de aanslag waterschapsbelasting 2016 op juiste wijze bekend heeft gemaakt door digitale verzending hiervan naar de Berichtenbox van eiser in MijnOverheid.
7. In artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat besluiten die zijn gericht tot een of meer belanghebbenden, bekend worden gemaakt door toezending of uitreiking. Met die toezending wordt bedoeld het fysiek per post versturen. In aanvulling hierop is in artikel 2:14, eerste lid, van de Awb bepaald dat besluiten ook elektronisch mogen worden verstuurd. Voorwaarde is dat de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs die weg voldoende bereikbaar is.
8. Ter zitting heeft de gemachtigde van de heffingsambtenaar verklaard dat in dit geval sprake is van een opt-in regeling: de burger dient bij aanmelding in MijnOverheid expliciet aan te vinken dat hij via de Berichtenbox wil corresponderen en langs die weg ook voldoende bereikbaar is. De aanslag is verzonden naar de Berichtenbox van eiser omdat hij zich daarvoor heeft aangemeld. De heffingsambtenaar heeft verder toegelicht dat de notificatie per e-mail een bijkomende service is, aangeboden vanuit MijnOverheid. Eiser dient zich hiervoor uit eigen beweging aan te melden en een e-mailadres op te geven.
9. Met de heffingsambtenaar is de rechtbank van oordeel dat de aanslag op juiste wijze bekend is gemaakt. Eiser heeft de standpunten van de heffingsambtenaar niet betwist. Op zitting heeft hij namelijk verklaard dat hij in de betreffende periode tot de ontdekking is gekomen dat er veel meer post via MijnOverheid binnenkwam dan de bedoeling was. Hij heeft geprobeerd dat stop te zetten en het kan zijn dat hij daarbij ook een keer het door de heffingsambtenaar gebruikte e-mailadres heeft gehanteerd. De rechtbank vindt daarom aannemelijk dat eiser zelf kenbaar heeft gemaakt dat hij berichten via MijnOverheid wil ontvangen. Toezending langs deze weg volstond daarom. De omstandigheid dat eiser de notificatie via een ander e-mailadres heeft ontvangen en daardoor per toeval ontdekt heeft dat de aanslag is aangeboden aan MijnOverheid, komt, ook gelet op zijn verklaring, voor zijn rekening en risico (…).”
4.4.
Het geschil spitst zich in hoger beroep toe op de vraag of belanghebbende aan de heffingsambtenaar kenbaar heeft gemaakt dat hij via de elektronische weg voldoende bereikbaar is als bedoeld in artikel 2:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) (zie onderdeel 7 van de rechtbankuitspraak).
4.5.
Belanghebbende stelt zich dienaangaande op het standpunt – naar het Hof begrijpt – dat hij vorenbedoelde digitale bereikbaarheid niet kenbaar heeft gemaakt, althans dat hij zich niet meer kan herinneren (het was lang geleden, aldus belanghebbende) of hij – zakelijk weergegeven – bij het activatieproces voor het aanzetten van de BerichtenBox een aanvinkproces heeft doorlopen en daarbij de berichtenvoorkeur voor het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (de heffingsambtenaar) heeft aangezet. Voorts wijst belanghebbende erop – onder verwijzing naar de in 2.3.2 vermelde schermafdrukken van zijn e-mailaccount – dat ongevraagd zijn opstartscherm is veranderd.
4.6.
De heffingsambtenaar herhaalt zijn in eerste aanleg gevoerde betoog (zie onderdeel 8 rechtbankuitspraak). Daaraan voegt hij in hoger beroep in zijn verweerschrift het volgende toe:
“Eerst sedert begin 2016 is Waternet als uitvoerder van de belastingtaak voor [
het Waterschap] aangesloten op de BerichtenBox van MijnOverheid. Sedert eind oktober 2015 is de BerichtenBox al ingericht met een zogenaamde OPT-IN systematiek. Dat betekent zoveel dat een deelnemer aan MijnOverheid zelf elke organisatie waarvan hij of zij besluiten in digitale vorm wenst te ontvangen dient ‘aan te vinken’. Dat kan alleen door de deelnemer zelf worden gedaan (…). Vóór oktober 2015 was er nog sprake van een zogenaamde OPT-OUT systematiek, maar toen nam Waternet/AGV nog niet deel aan de BerichtenBox. Dit betekent dat belanghebbende bewust Waternet/AGV dient te hebben aangevinkt en met die handeling Waternet/AGV expliciet toestemming heeft verleend om hem langs de digitale weg van de BerichtenBox van MijnOverheid besluiten bekend te maken. (…)”
4.7.
Het Hof overweegt als volgt. Uit de hiervoor in 4.6 weergegeven toelichting van de heffingsambtenaar – die door belanghebbende niet is weersproken en waaraan het Hof geen reden heeft te twijfelen – volgt dat Waternet/AGV (de heffingsambtenaar) ging deelnemen aan MijnOverheid (en de BerichtenBox) toen de zogenaamde opt-in systematiek gold. Naar het Hof begrijpt, houdt deze systematiek in dat een deelnemer aan MijnOverheid zelf moet aanvinken voor welke instanties zij of hij een digitale ‘brievenbus’ wenst en dat zonder vinkje te zetten bij de betreffende instantie ook geen digitaal bericht door die instantie aan haar of hem kan worden verzonden. Gelet op het vorenstaande acht het Hof – evenals de rechtbank – aannemelijk dat belanghebbende bij het activatieproces voor het aanzetten van de BerichtenBox zelf kenbaar heeft gemaakt dat hij voor berichten van Waternet/AGV (zoals de aanslag Waterschapsbelasting 2016) via de elektronische weg voldoende bereikbaar is. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat is voldaan aan de in artikel 2:14, eerste lid, Awb opgenomen voorwaarde voor het elektronisch mogen verzenden van besluiten. Dat belanghebbende hiervan geen herinnering (meer) heeft, kan aan dit oordeel niet afdoen.
4.8.
Tussen partijen staat vast dat de aanslag Waterschapsbelasting 2016 elektronisch (via MijnOverheid) door de heffingsambtenaar op 23 maart 2018 aan belanghebbende is verzonden, door plaatsing in de Berichtenbox van belanghebbende op MijnOverheid (zie 2.3.1). Daarmee is (gelet op het bepaalde in artikel 2:17, eerste lid, Awb) de aanslag op die datum aan belanghebbende rechtsgeldig bekend gemaakt, doordat de aanslag vanaf die datum digitaal toegankelijk is geworden voor belanghebbende. Het wel of niet ontvangen van een e-mailnotificatie is verder niet van invloed op dit tijdstip van bekendmaking.
4.9.
De aanslag waterschapsbelasting 2016 is gedagtekend 31 maart 2018. De bezwaartermijn van zes weken (artikel 6:7 Awb) vangt aan op de dag na dagtekening van het aanslagbiljet (artikel 22j Algemene wet inzake rijksbelastingen). De bezwaartermijn eindigt dan – met inachtneming van de Algemene termijnenwet – op 14 mei 2018. Nu het bezwaar van belanghebbende is binnengekomen op 28 mei 2018 – derhalve buiten de termijn (of ‘te laat’ zoals de rechtbank in onderdeel 4 van haar uitspraak oordeelt) – dient onderzocht te worden of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is (artikel 6:11 Awb).
4.10.
Feiten of omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar doen maken, zijn niet aannemelijk geworden. Belanghebbende heeft desgevraagd op de zitting bij de rechtbank verklaard (zie 2.4) dat hij (naar het Hof uit diens toelichting begrijpt: uit ergernis over de werking van dit systeem) had afgeleerd om op MijnOverheid.nl te kijken. Het Hof begrijpt uit belanghebbendes verklaring dat hij niet regelmatig controleerde of hij een bericht in zijn Berichtenbox had ontvangen. Dit komt bij de beoordeling van een eventuele verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding voor zijn rekening en risico. Overigens acht het Hof evenmin aannemelijk dat belanghebbende het door hem genoemde e-mailadres waar de notificaties naar zijn verzonden niet zelf zou hebben opgegeven.
4.11.
Het bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Ook in zoverre treft het hoger beroep van belanghebbende geen doel.
Waterschapsbelasting 2017 en 2018
4.12.
De rechtbank heeft het beroep inzake de aanslagen waterschapsbelasting 2017 en 2018 ongegrond verklaard en heeft daartoe – voor zover in hoger beroep van belang – als volgt overwogen en beslist:
“11. De rechtbank moet in deze zaken beoordelen of de aanslagen waterschapsbelasting 2017 en 2018 terecht aan eiser zijn opgelegd. De waterschapsbelasting bestaat in het geval van eiser uit een watersysteemheffing ingezetene en een watersysteemheffing gebouwd. Bij de bestreden uitspraken 2017 en 2018 is de zuiveringsheffing op nihil vastgesteld.
12. Eiser is van mening dat de aanslagen onterecht aan hem zijn opgelegd. Hij woont in een boezemgebied en ervaart hierdoor veel wateroverlast. Volgens eiser heeft de heffingsambtenaar onvoldoende maatregelen (…) genomen om de wateroverlast te voorkomen. Hij vindt daarom dat de heffingsambtenaar geen recht heeft op zijn bijdrage. De heffingsambtenaar levert hem immers geen dienst. (…)
13.1.
Ten aanzien van de waterschapsbelasting overweegt de rechtbank als volgt.
13.2.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Verordening Watersysteemheffing Amstel, Gooi en Vecht (hierna: de verordening) wordt, ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem, onder de naam watersysteemheffing een directe belasting geheven. In het tweede lid, onder a, van dit artikel is bepaald dat de heffing wordt geheven van hen die ingezetenen zijn als bedoeld in artikel 1, onder b, van de verordening. Uit artikel 2, tweede lid, aanhef en onder d, volgt dat de heffing ook wordt geheven van de eigenaar van een gebouwde onroerende zaak in het gebied van het waterschap.
13.3.
Onder ingezetene wordt, op grond van artikel 1, onder b, van de verordening, verstaan degene die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens in het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar gebruik heeft van woonruimte.
13.4.
De rechtbank stelt vast dat eiser in de onderhavige belastingjaren in het gebied van het waterschap woonde en gebruiker was van de woning. Daarmee is hij ingezetene en als zodanig belastingplichtig op grond van de verordening. Omdat hij ook eigenaar is van de woning, heeft de heffingsambtenaar hem terecht hem een aanslag waterschapsbelasting opgelegd bestaande uit een watersysteemheffing ingezetene en een watersysteemheffing gebouwd.
13.5.
Het standpunt van eiser dat hij geen waterschapsbelasting verschuldigd is, omdat de heffingsambtenaar geen dan wel onvoldoende maatregelen heeft genomen om wateroverlast en overstromingen in het gebied binnen de ringdijk te voorkomen slaagt niet. Hierbij is van belang dat de watersysteemheffing een bestemmingsheffing is en geen retributie. De heffing wordt dus niet betaald voor een specifiek door het waterschap verleende dienst. Wel moet de opbrengst aan de bestemming worden besteed. Dat gebeurt. Met de opbrengst van de waterschapsbelasting zorgt de heffingsambtenaar namelijk dat de veiligheid van de ingezetenen zoveel als redelijkerwijs mogelijk is kan worden gewaarborgd. Eiser heeft er nog op gewezen dat andere waterschappen geen watersysteemheffing opleggen aan inwoners van een boezemgebied. Daarom is het onterecht dat dit bij hem wel gebeurt. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Op grond van artikel 122, eerste lid, van de Waterschapswet kan in een verordening worden opgenomen dat de heffing voor buitendijks gelegen onroerende zaken lager wordt vastgesteld. In de verordening is een dergelijke bepaling niet opgenomen en dat is ook niet verplicht. De verordening voldoet dan ook aan de wettelijke eisen en de aanslag is conform deze verordening aan eiser opgelegd.[
voetnoot 2 rechtbank: Artikel 120 e.v. van de Waterschapswet.] (…)”
4.13.
Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof neemt dit oordeel en de gronden waarop het berust over en maakt ze tot de zijne. Hetgeen belanghebbende dienaangaande in hoger beroep heeft aangevoerd – belanghebbende herhaalt in wezen zijn betoog in eerste aanleg (zie onderdeel 12 alsmede de onder 2.2 opgenomen situatieschets) dat hij moet betalen voor niet geleverde diensten – werpt geen nieuw of ander licht op de zaak. Het Hof voegt daaraan nog het volgende toe.
4.14.
Anders dan belanghebbende gelet op zijn betoog kennelijk veronderstelt, is de watersysteemheffing – zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen (zie onderdeel 13.5) – een bestemmingsbelasting (en geen retributie), waarvan de opbrengsten zijn bestemd voor specifieke taken of voorzieningen met een duidelijk algemeen belang. Dit betekent dat het waterschap tegenover de geheven belasting geen individuele tegenprestatie aan belanghebbende hoeft te leveren.
4.15.
Voorts heeft de heffingsambtenaar in hoger beroep terecht aangevoerd dat de wetgever (in de Waterschapswet) aan waterschappen de bevoegdheid heeft gegeven om zelf de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven te kiezen voor de desbetreffende belastingen. Het staat het waterschap dan ook vrij om geen gebruik te maken van de in artikel 122, eerste lid, van de Waterschapswet geboden matigingsmogelijkheid, ook als zij daarmee een andere afweging heeft gemaakt dan het Hoogheemraadschap Noorderkwartier kennelijk heeft gedaan (belanghebbende heeft daar bij de rechtbank op gewezen). Gesteld noch gebleken is dat dit ontbreken van een matiging in de van toepassing zijnde Verordening leidt tot een onredelijke of willekeurige belastingheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad.
Slotsom
4.16.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

5.5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. H.E. Kostense, voorzitter, N. Djebali en J-P.R. van den Berg, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Lambeck als griffier.
De beslissing is op 8 oktober 2020 uitgesproken en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
Bij afwezigheid van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door mr. N. Djebali. De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte.
Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.