ECLI:NL:GHAMS:2020:3236

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
2 december 2020
Zaaknummer
200.240.795/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van een geldbedrag en auto door bewindvoerder van dementerende bejaarde

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin de appellante, een vriendin van een dementerende bejaarde, werd veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 34.000,- en de waarde van een auto aan de bewindvoerder van de bejaarde. De bejaarde had kort voor de onderbewindstelling een bedrag van € 20.000,- overgemaakt naar de appellante en zijn auto aan haar geschonken. De rechtbank oordeelde dat deze handelingen onder invloed van een geestelijke stoornis waren verricht, waardoor de wil van de bejaarde ontbrak. De appellante stelde dat zij gerechtvaardigd had vertrouwd op de wil van de bejaarde, maar het hof oordeelde dat zij niet had kunnen vertrouwen op de verklaringen van de bejaarde, gezien zijn geestelijke toestand. Het hof vernietigde het vonnis voor zover het de waarde van de auto betrof, maar bevestigde de rest van de veroordeling. De appellante werd veroordeeld tot betaling van € 29.000,- aan de bewindvoerder, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer hof : 200.240.795/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/15/258427 / HA ZA 17-333
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 november 2020
inzake
[appellante] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. T.E. Wolfswinkel te Alkmaar,
tegen
[geïntimeerde] ,
handelend onder de naam [X] en in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [onder bewind gestelde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. C. Elsinga te Leiden .
Partijen zullen hierna [appellante] en [geïntimeerde] worden genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellante] die in eerste aanleg onder de naam [NAAM] heeft geprocedeerd en in verschillende stukken met die naam wordt aangeduid, is bij dagvaarding van 7 juni 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, van 14 maart 2018, onder voornoemd zaaknummer gewezen tussen haar als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser.
In deze zaak heeft het hof op 17 juli 2018 een tussenarrest uitgesproken waarbij een comparitie van partijen is gelast. Deze comparitie heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2018. Ten behoeve van deze comparatie hebben partijen ieder een akte overlegging producties genomen. Van die comparitie is een proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord;
- akte van de zijde van [appellante] ;
- akte van de zijde van [geïntimeerde]
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [geïntimeerde] tot opheffing van het beslag alsmede tot terugbetaling van al hetgeen onder dat beslag is uitgewonnen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van betekening van het te dezen te wijzen arrest, alles met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellante] in de werkelijke kosten van het hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.De feiten

De rechtbank heeft in het vonnis onder het kopje “De feiten” onder 2.1 tot en met 2.8 een aantal feiten als vaststaand opgesomd. Over de juistheid van de door de rechtbank genoemde feiten bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan, met dien verstande dat bij de beoordeling van het hoger beroep ook enkele andere, hierna te noemen, feiten zullen worden betrokken die tussen partijen niet in geschil zijn. Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) Bij beschikking van 25 augustus 2016 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan [onder bewind gestelde] (hierna: [onder bewind gestelde] ), geboren op [geboortedatum] (thans [leeftijd] jaar), onder bewind gesteld met benoeming van [geïntimeerde] tot bewindvoerder. Voorts is bij voornoemde beschikking een mentorschap ingesteld ten behoeve van [onder bewind gestelde] waarbij een van de twee zonen van [onder bewind gestelde] , te weten [zoon onder bewind gestelde] , tot mentor is benoemd. De beschikking is gegeven op het verzoek van beide zoons van [onder bewind gestelde] .
(ii) Op 7 juni 2016 is van de bankrekening met nummer [rekeningnummer] van [onder bewind gestelde] een bedrag van € 20.000,- overgeboekt naar een bankrekening op naam van [appellante] . Van 22 juni 2016 tot 8 december 2016 heeft een auto van [onder bewind gestelde] van het merk Mercedes met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) op naam van [appellante] gestaan.
(iii) [onder bewind gestelde] en [appellante] hebben elkaar leren kennen omdat [onder bewind gestelde] regelmatig met zijn echtgenote bij de juwelier kwam waar [appellante] al jarenlang werkte. Kort na het overlijden van de echtgenote van [onder bewind gestelde] in februari 2008 kregen [onder bewind gestelde] en [appellante] een affectieve relatie met elkaar.
(iv) [onder bewind gestelde] heeft op 5 juni 2016 en 25 juli 2016 een consult gehad bij [naam specialist] , specialist ouderengeneeskunde van [bedrijf] . Het hiervan opgemaakte verslag luidt als volgt, voor zover van belang:
“Datum consult: 05-06-2016
Reden van Consult:diagnostiek cognitieve stoornissen + gedrag en zorgadvies.
(…)
Conclusie:Zorg mijdende 77-jarige man bekend met alcohol abusus met nu forse cognitieve stoornissen passend bij een Alzheimer, gemengd met Korsakov.,
dus diagnose Dementie.
Op voorgrond staan korte termijn geheugen stoornissen, gebrek aan dag structuur, zelfverwaarlozing en decorumverlies.
(…)
Bijlage bij consult (…)
Anamnese:
Heeft bedrijf in bloemexport gehad, zoons hebben dit bedrijf overgenomen. Daarvoor in autohandel gezeten, had het toen slim aangepakt. Heeft 2 zoons. Kan niet vertellen of hij dochters heeft. Heeft kleinkinderen, weet niet hoeveel en hoe ze heten. Er speelt nu een crisis ‘over centjes’. Wil hier niet over praten. Geeft later in gesprek aan goed contact te hebben met jongste zoon [zoon onder bewind gestelde] , oudste zoon wil zijn bedrijfsrekening sluiten/geld afpakken. Dhr geeft in de loop van het gesprek aan dat zijn geheugen hem in de steek laat. Maar dat hij zich goed kan redden. Hij doet op zulke momenten andere na en maakt een grapje. Zegt dat het gunstig is dat hij getest wordt. Bevestiging dat hij af en toe wat mist. Heeft naar eigen zeggen nog niet lang last van geheugenklachten. Kan niet aangeven hoe lang wel of niet. Hij merkt dat het niet goed gaat. Kan niet benoemen wat. Nergens bang voor. Want problemen lost hij op. Mogelijk dat dingen me straks niet meer interesseren. Vindt het lastig dat hij geen auto mag. Begrijpt dat dit niet meer kan, er veranderd te veel in verkeer (wegen e.d.)
Vertelt dat hij net sleutels kwijt was, weet niet waar bril ligt. Op vraag of hij wel eens dingen kwijt is ontkent hij.
Zegt dat hij verantwoordelijk iemand is, rustig. Hoeft geen hulp. Het gaat prima. Heeft een leuk leven is gelukkig.
Verveelt zich heel af en toe, maar kan zich prima zelf vermaken.
Heteroanamnese zoon:maakt zich ernstig zorgen over de hoeveelheid alcohol die hij per dag nuttigt, zullen zeker 2-3 flessen per dag zijn. Hij koopt deze bij de cafe’s op het plein. In de cafe’s waar hij gelimiteerd wordt, komt hij niet. Hij is valgevaarlijk en vergeet vaak zijn sleutel waarna hij nog wel bij een alleenstaande buurvrouw aanbelt om de deur te laten open doen. Hij heeft een keer in de lift geplast en ook 1x tegen de TV. Hij slaapt alleen op de bank, en niet meer in bed.
Vanwege verdenking financiële uitbuiting door een buitenlandse vrouw heeft de oudste zoon een bewind voering aangevraagd. Meneer is nu zo boos op hem dat hij heeft gebroken met hem. Hij heeft ook de huishoudelijke hulp opgezegd omdat de buitenlandse dame hem helpt. Hij noemt haar zelfs zijn vriendin.
Welzijn:
Dagbesteding: Vertelt allerlei dingen overdag te doen. Wordt niet specifiek. Verteld James Bond films te kijken, maar wijst andere serie hierbij aan. Kan geen titel noemen.. 5 dagen/week komt vriendin uit [woonplaats] ( [land van herkomst] ). Zij kookt die dagen, ook voor de dagen dat ze er niet is. Gaan samen een drankje doen. Als hij alleen is blijft hij thuis. Kan niet goed vertellen wat hij dan doet. Later vertelt hij dat hij dan naar restaurant gaat. Zegt zelf boodschappen te doen. Geeft later aan dat vriendin deze doet. Heeft veel vrienden waar hij regelmatig mee afspreekt, o.a. in [plaats] . Geeft aan daar al weken niet te zijn geweest. Zoon geeft aan dat hij er afgelopen zondag nog is geweest. Laat zich brengen door vriendin.
(…)
Sociaal netwerk/mantelzorg/overige zorg:
Heeft naar eigen zeggen veel vrienden en kennissen om zich heen. [land van herkomst] vriendin woonachtig in [woonplaats] . 2 betrokken zoons. Heeft ruzie met oudste zoon ivm financiën.
(…)
Psychiatrisch onderzoek:
Slecht verzorgd, alcoholfoetor. vriendelijk en coöperatief. Op momenten dat hij zich in het nauw gedreven voelt of gevoel krijgt dat hij dingen niet kan of daarop gewezen wordt raakt hij snel geagiteerd. (niet betuttelen). Afleiding helpt dan goed. Enig ziektebesef, geen ziekte inzicht. Helder en alert. Aandacht goed te trekken, moeilijk om vast te houden. Head turning sign aanwezig. Geheugenstoornissen, woordvindstoornissen, apraxie, desoriëntatie in tijd en plaats. Kan eigen geboortedatum niet noemen.
Hij verzandt in verhaal. Blijft algemeen, kan geen voorbeelden geven. Incoherente antwoorden. Kan bijv. eigen restaurant (waar hij dagelijks komt) niet aanwijzen of benoemen. Zijn zand van beach vollybal aan het opruimen, kan niet vertellen wat ze er aan het doen zijn. Geeft aan dat de regen wordt opgeruimd. Decorum verlies, maakt soms ongepaste opmerking. Gaat op grond naast bank zitten en geeft aan “op de kont in de stront”.
Stemming normoform. Geen somberheid.
(…)
2e gesprek [onder bewind gestelde]
25-07-2016
(…)
Ondanks vooraankondiging van zoon van ons bezoek, wil dhr. in eerste instantie helemaal niet met ons in gesprek. Hij reageert geagiteerd en afwerend. Uiteindelijk gaat hij akkoord met een kort gesprek van 10 min.
Gedurende het gesprek blijft hij aangeven dat hij ‘hier’ geen zin in heeft. Hij heeft het altijd allemaal zelf bepaald en vindt ons bezoek opdringerig. Hij heeft nergens last van. Heeft geen hulp nodig. Er is niks met hem aan de hand. Hij geeft aan dat hij in het vorige gesprek erg meewerkend is geweest en dat een 2e gesprek niet nodig is en niet gewenst. Later schrikt hij van zijn negatieve uitspraken en nuanceert hij deze. Er is nog steeds niks met hem aan de hand, hij heeft ook niks nodig. Maar wij moeten ook ons werk doen, hij wil hier volledig in meewerken. Hij geeft aan dat we mogen terugkomen, maar hem dan niet mogen overvallen. Vooraf moet met hem de afspraak worden gemaakt zodat hij zich hierop kan voorbereiden. Hij is op het einde van het gesprek minder geagiteerd en probeert op een charmante-hoffelijke manier goed te maken. Hierbij is hij iets grensoverschrijdend. (bijv. herhaaldelijk over onderrug arts wrijven).
Dhr heeft geen tijdsbesef. Op het moment dat we na de beloofde 10 min vertrekken is hij verbaasd dat we al gaan. Houdt het gesprek in de hal nog langer gaande. Dhr praat alleen in algemeenheden en cliché’s. Hij herhaalt steeds hetzelfde verhaal. Onderwerpen uit eerste gesprekken passeren in de 10 minuten weer allemaal.
Wilsbekwaamheid
We hebben de wilsbekwaamheid getoetst m.b.t. inschatting van zijn eigen situatie, de mogelijke (toekomstige) gevaren en in te zetten hulp.
-
Kenbaar maken van een keuze:Dhr kan zijn keuze kenbaar maken. Hij wil geen hulp. Hier is hij volhardend in.
-
Begrijpen van relevante informatie: Dhr begrijpt niet waarvoor we komen of wat we doen danwel voor hem kunnen betekenen. Hij geeft de indruk dat hij zich bedreigd voelt, mogelijk omdat hij de informatie niet begrijpt. We krijgen de kans niet om dit uit te leggen. Met zijn boosheid camoufleert hij dat hij de informatie en situatie niet begrijpt.
-
Waarderen:Dhr heeft geen ziekte-inzicht. Bij concrete voorbeelden van zijn zoon over zorgwekkende en mogelijk gevaarlijke situaties blijft hij ontkennen. Zo liggen er meerdere baxterzakjes en doosjes medicatie van afgelopen periode. Zoon wijst hem hierop en geeft aan dat hij zijn medicatie niet adequaat inneemt. Volgens Dhr is dit niet waar het gaat allemaal goed. Er komen geen ondersteunende argumenten. Hij geeft aan dat als hij hulp nodig heeft hij dit dan zal regelen. Ook hierbij komt hij niet met concreet plan.
-
Logisch redeneren en overwegen van behandelopties: Vanwege reactie gericht op aanval en ontkennen komt hij niet toe aan logisch redeneren en overwegen behandelopties.
Conclusie: Dhr is wilsonbekwaam in het maken van een inschatting over zijn eigen situatie, over mogelijke (toekomstige) gevaren en over eventueel benodigde hulp.”
( v) Bij verwijsbrief van 14 juli 2016 heeft [huisarts] , huisarts van [onder bewind gestelde] (hierna: de huisarts), onder meer het volgende geschreven:
“Bovenstaande patient is dementerend en er is een totaal gebrek aan ziekte inzicht. Ik ben van mening dat mijn patient ook geen inzicht meer heeft in zijn financieen en hoe zijn bestedingspatroon verantwoord kan zijn.
Naast ikzelf heeft ook de specialist ouderenzorg, [naam specialist] , vastgesteld dat [onder bewind gestelde] ernstig dementerend is zonder enig ziekteinzicht.”
(vi) Bij brief van 17 februari 2017, gericht aan [onder bewind gestelde] , heeft de huisarts het volgende geschreven, voor zover van belang:
“Gezien uw medische omstandigheden, uw vergeetachtigheid kunt u niet meer voor uzelf zorgen. Ook met de zorg die u krijgt van de thuiszorg is er onvoldoende zorg voor u in de thuissituatie. Dat is zorgwekkend en niet goed.
Daarom vind ik dat u opgenomen moet worden in een huis waar meer zorg voor u kan zijn. (…)”
(vii) [appellante] heeft twee handgeschreven verklaringen ingebracht voorzien van een handtekening. Deze verklaringen die volgens [appellante] door [onder bewind gestelde] zijn opgesteld en ondertekend, luiden als volgt:
“Vrijdg 10 Juni 2016
Bevestgng
Ik [onder bewind gestelde]
bij deze wil bevestigen dat ik op 7 juni 2016 20 000 Euro bij goede bewust naar [NAAM] heb overgemaakt”
“24 Juni
Met dez brief wil ik bevesigen dat ik vrijwillig mijn auto tpe Mercedes op 22-06|2016 aan mijn vriendin [appellante] cadeau heb gegeven,”
(viii) Ten tijde van de zitting in eerste aanleg woonde [onder bewind gestelde] nog steeds zelfstandig, met begeleiding van Thuiszorg.
(ix) [geïntimeerde] heeft beslag laten leggen op het inkomen van [appellante] .
( x) Bij brief van 20 september 2018 heeft GGZ Noord-Holland-Noord aan [appellante] het volgende geschreven, voor zover van belang:
“(…) Na diverse psychologische onderzoeken (…) zijn we in 2016 bij u tot onderstaande diagnoses gekomen, volgens het classificatiesysteem van de DSM-V. Deze is tot op heden ongewijzigd.
Hoofd 300.14 Dissociatieve identiteitsstoornis
Bijkomend 296.22 Depressieve stoornis: eenmalige episode – matig
Bijkomend 300.01 Paniekstoornis
Bijkomend 309.81 Posttraumatische stressstoornis (…)
Bijkomend 303.90 Stoornis in alcoholgebruik: matig (…)
Vanaf 2016 dat u bij ons werd aangemeld werd u verwezen vanwege de diagnose complexe posttraumatische stress stoornis (oftewel Complexe PTSS). Deze vertaalt zich bij u in symptomen als nachtmerries, herbelevingen, hyperarousal (schrikachtigheid, alertheid), vermijding, instabiel zelfbeeld, emotieregulatie-problemen (u heeft geleerd alle emoties weg te stoppen, maar u voelt u eveneens regelmatig overspoeld), intermenselijke problemen (houdt vanuit wantrouwen en schaamte iedereen op afstand, raakt toenemend geïsoleerd, cijfert uzelf teveel weg). Dit tegen een achtergrond van langdurig en vroegkinderlijk seksueel misbruik, psychische en lichamelijke mishandelingen door ouders. (…)”

3.De beoordeling

3.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg op diverse grondslagen gevorderd [appellante] - uitvoerbaar bij voorraad - te veroordelen tot:
(i) betaling van € 20.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 7 juni 2016 en € 975,- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
(ii) afgifte aan [geïntimeerde] van de auto, merk Mercedes met kenteken [kenteken] inclusief alle bijbehorende autosleutels en kentekenbewijs, op straffe van verbeurte van een dwangsom, althans tot betaling van € 14.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente;
(iii) betaling van de proceskosten waaronder begrepen de kosten van het beslag.
3.2
Nadat [appellante] verweer had gevoerd, heeft de rechtbank bij het bestreden vonnis [appellante] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 34.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over € 20.000,- vanaf 7 juni 2016 en over
€ 14.000,- vanaf 22 juni 2016, telkens tot aan de dag van algehele voldoening. Tevens heeft de rechtbank [appellante] veroordeeld in de proceskosten en de beslagkosten. De rechtbank heeft overwogen dat [onder bewind gestelde] onder invloed van een geestelijke stoornis heeft gehandeld waardoor zijn wil tot het verrichten van de overboeking van € 20.000,- heeft ontbroken en dat [appellante] er niet gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat de overboeking niet onder invloed van de geestelijke stoornis is gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank leidt dit ertoe dat de overboeking als rechtshandeling vernietigbaar is en dat vernietiging tot gevolg heeft dat de rechtsgrond met terugwerkende kracht aan deze prestatie is komen te ontvallen zodat het bedrag van € 20.000,- als onverschuldigd betaald door [appellante] terugbetaald moet worden. Ten aanzien van de auto heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is van een schenking van [onder bewind gestelde] aan [appellante] maar dat ook deze schenking onder invloed van een geestelijke stoornis tot stand is gekomen en [appellante] er niet gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [onder bewind gestelde] geen stoornis had en zijn vrije wil heeft gevormd bij de schenking. Door vernietiging van de schenking is de rechtsgrond met terugwerkende kracht aan deze prestatie ontvallen. Aangezien de auto al is doorverkocht aan een derde kan de prestatie bezwaarlijk ongedaan gemaakt worden en is [appellante] gehouden de waarde van de auto op het moment van de schenking te vergoeden, welke waarde de rechtbank heeft vastgesteld op € 14.000,-, aldus de rechtbank.
3.3
Tegen voornoemde beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met vier grieven op. [geïntimeerde] bestrijdt de grieven.
3.4
Met grief 1 betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zowel de overboeking van € 20.000,- als de schenking van de auto onder invloed van een stoornis zijn gedaan. De verklaringen van de hulpverleners zijn daarvoor onvoldoende. Volgens [appellante] is het goed mogelijk dat [onder bewind gestelde] - ondanks zijn verslechterende gezondheid - op het moment van deze handelingen - door [appellante] schenkingen genoemd - geheel compos mentis was zodat niet kan worden geconcludeerd dat zijn wil was aangetast. Voor het geval het hof mocht oordelen dat dit laatste wel het geval was, beroept [appellante] zich erop dat zij gerechtvaardigd erop heeft vertrouwd dat [onder bewind gestelde] haar het geld en de auto wilde schenken zodat sprake is van onaantastbare rechtshandelingen. Zij voert daartoe aan dat de schenkingen passen in het patroon van het gezamenlijke luxe bestaan dat zij en [onder bewind gestelde] leidden, de schenkingen plaatsvonden in juni 2016 terwijl het bewind eerst ruim twee maanden later is ingesteld, alsook dat zij niet op de hoogte was van de verslechterende situatie van [onder bewind gestelde] . [appellante] stelt dat zij dergelijke situaties zelf niet goed kan inschatten, in welk verband zij onder meer wijst op de inhoud van de hiervoor onder 2 sub (x) weergegeven brief van 20 september 2018 van haar behandelend arts.
3.5
Vooropgesteld wordt dat het in het kader van een beroep op artikel 3:34 van het Burgerlijk Wetboek (BW) (ontbreken van de wil als gevolg van een geestelijke stoornis) overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) (i) aan degene is die de verklaring aflegde om te stellen en zo nodig te bewijzen dat ten tijde van die verklaring zijn geestvermogens blijvend dan wel tijdelijk waren gestoord en (ii) tevens aan diegene is om aan te tonen dat als gevolg van die stoornis of in verband daarmee een met de verklaring overeenstemmende wil heeft ontbroken. Indien de geestelijke stoornis en het causaal verband vaststaan, kan artikel 3:35 BW (gerechtvaardigd vertrouwen) een uitweg bieden voor de wederpartij van de geestelijk gestoorde. Artikel 3:35 BW biedt de wederpartij bescherming tegen een beroep op het ontbreken van de wil indien er, kort gezegd, bij de wederpartij het gerechtvaardigde vertrouwen bestaat dat wil en verklaring wél overeenstemden. Ook voor een geestelijke gestoorde geldt namelijk dat hij zich niet op het ontbreken van een met zijn verklaring overeenstemmende wil kan beroepen wanneer zijn wederpartij redelijkerwijs heeft mogen aannemen dat die wil er wel was. Dit zal onder meer kunnen worden aangenomen in het geval dat de geestelijke stoornis voor de wederpartij niet kenbaar was of zij uit andere, bij normaal bewustzijn afgelegde, verklaringen van de feitelijke onbekwame heeft begrepen dat deze de verklaring wel degelijk heeft gewild. De hierbij behorende stelplicht en de bewijslast rusten ter zake op de wederpartij.
3.6
Anders dan [appellante] heeft betoogd, volgt uit de inhoud van de hiervoor onder 2 sub (iv) tot en met (vi) weergegeven bescheiden genoegzaam dat [onder bewind gestelde] ten tijde van de overboeking en de schenking van de auto leed aan een geestelijke stoornis als bedoeld in artikel 3:34 BW. Bij [onder bewind gestelde] is naar aanleiding van een gesprek op 5 juni 2016 en een vervolggesprek op 25 juli 2016 door een specialist ouderengeneeskunde de diagnose dementie gesteld. In het hiervoor onder 2 sub (iv) weergegeven verslag is [onder bewind gestelde] door de specialist ouderengeneeskunde wilsonbekwaam geacht in het maken van een inschatting over zijn eigen situatie, over mogelijke (toekomstige) gevaren en over eventuele benodigde hulp. Ook de huisarts van [onder bewind gestelde] heeft - blijkens de inhoud van de hiervoor onder 2 sub (v) weergegeven verwijsbrief - verklaard dat [onder bewind gestelde] dementerend is en een totaal gebrek aan ziekte-inzicht heeft. De huisarts heeft voorts verklaard dat [onder bewind gestelde] ook geen inzicht meer heeft in zijn financiën en hoe zijn bestedingspatroon verantwoord kan zijn. Uit deze verklaring volgt dat [onder bewind gestelde] omstreeks juni 2016 in een zodanige toestand verkeerde dat hij de gevolgen van zijn eigen handelingen niet meer kon overzien. Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat hiermee is komen vast te staan dat de geestvermogens van [onder bewind gestelde] waren gestoord op het moment van de overboeking op 7 juni 2016 en de schenking van de auto. Feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, zijn niet door [appellante] gesteld en evenmin anderszins gebleken.
3.7
Tussen partijen staat vast dat de overboeking van € 20.000,- geen lening betrof en dat [appellante] geen tegenprestatie behoefde te verrichten. Daarmee is gegeven dat de overboeking nadelig was voor [onder bewind gestelde] . Hetzelfde geldt voor de schenking van de auto. Ingevolge artikel 3:34 BW wordt vermoed dat [onder bewind gestelde] deze overboeking onder invloed van zijn stoornis heeft verricht. Het is dan aan [appellante] om dit vermoeden te weerleggen. Het hof is van oordeel dat [appellante] ook in hoger beroep hierin niet is geslaagd. [appellante] heeft in dit verband slechts gesteld dat het heel goed mogelijk is dat [onder bewind gestelde] - ondanks zijn verslechterende gezondheid - op het moment van de overboeking geheel compos mentis was en dat de verklaringen van de hulpverleners onvoldoende zijn om tot een andere conclusie te komen, maar zij heeft die stelling onvoldoende onderbouwd en toegelicht. [appellante] heeft slechts volstaan met de stelling dat [onder bewind gestelde] haar al vanaf het begin van hun relatie in 2010 financieel steunde - zoals bij de overname van [appellante] van de echtelijke woning na haar echtscheiding - en dat [onder bewind gestelde] haar dure cadeaus schonk zoals een verlovingsring en een Volkswagen Polo, alsmede dat zij samen vele internationale reizen maakten die alle werden bekostigd door [onder bewind gestelde] . [appellante] miskent hierbij echter dat al deze gebeurtenissen dateren uit de periode omstreeks 2010 en 2011, althans van ver vóór de overboeking van 7 juni 2016, zodat deze niet relevant zijn voor de beoordeling van de vraag of de overboeking onder invloed van een stoornis is gedaan.
3.8
Bij de beoordeling of sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen in de zin van artikel 3:35 BW moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, zoals de aard van de rechtshandeling, de bijzondere deskundigheid of ondeskundigheid van partijen en de mogelijkheid van nader onderzoek naar de wil van degene die de rechtshandeling heeft verricht. Ook het door partijen over en weer te lijden nadeel is een van de factoren die wordt meegewogen bij de beoordeling of er sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen in de zin van art. 3:35 BW. Naarmate de handeling voor degene die zich op het opgewekte vertrouwen beroept voordeliger is en voor de verklarende (kenbaar) nadeliger is, zal het vertrouwen dat de verklaring werkelijk is gewild minder snel gerechtvaardigd zijn. Er zullen dan meer redenen bestaan voor degene tot wie de verklaring gericht is om zich van de werkelijke bedoelingen van de wederpartij te vergewissen. Zowel aan de desbetreffende verklaring voorafgaande gebeurtenissen als feiten en omstandigheden die zich na de verklaring voordoen, kunnen een aanwijzing vormen voor de beantwoording van de vraag of de andere partij gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen op de verklaring van de handelende partij. Een beroep op artikel 3:35 BW slaagt indien vaststaat dat de wederpartij van de geestelijk gestoorde niet wist of behoefde te weten dat de verklaring werd afgelegd in een toestand van (tijdelijke) geestelijke stoornis. Met andere woorden, de geestelijk gestoorde kan enkel een beroep op het gemis aan wil doen tegenover de wederpartij die de geestesstoornis kende of behoorde te kennen.
3.9
Uitgaande van bovengenoemde maatstaf is het hof met de rechtbank van oordeel dat [appellante] in de gegeven omstandigheden geen beroep toekomt op gerechtvaardigd vertrouwen als bedoeld in artikel 3:35 BW. Daartoe is het volgende redengevend. Blijkens de door haar ter zitting in eerste aanleg afgelegde verklaring was [appellante] vóór de overboeking en de schenking van de auto ervan op de hoogte dat zoon [A] bezig was een machtiging te verkrijgen teneinde over de financiën van [onder bewind gestelde] te beschikken. Over het voorval op 7 juni 2016 - de dag van de overboeking - waarbij [onder bewind gestelde] urinerend in de lift was aangetroffen, heeft [appellante] - eveneens blijkens hetgeen is opgetekend in het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg - verklaard
“dat [onder bewind gestelde] een alcoholprobleem heeft, waardoor hij niet altijd meer weet wat hij doet.”Gelet op deze feiten en omstandigheden had [appellante] zich moeten vergewissen van de werkelijke bedoelingen van [onder bewind gestelde] en of hij de gevolgen van zijn handelingen kon overzien. Dit geldt te meer nu niet is gebleken dat het patroon waarbinnen [onder bewind gestelde] dure cadeaus schonk aan [appellante] alsmede haar financiële steun gaf, in de jaren ná 2011 zich heeft voortgezet tot aan 2016 zodat van een bestendige lijn in dit verband niet kan worden gesproken. Ook is van belang dat [onder bewind gestelde] - naar zeggen van [appellante] - de hiervoor onder 2 sub (vii) schriftelijke verklaringen heeft opgesteld terwijl voor de dure cadeaus en financiële hulp in het verleden zulks niet geschiedde, althans dat daarvan niet is gebleken, hetgeen de situatie in 2016 wezenlijk anders maakt dan de situatie omstreeks 2010 en 2011. De stelling van [appellante] dat zij situaties als waarin [onder bewind gestelde] in juni 2016 verkeerde zelf niet goed kan inschatten, kan – wat daarvan ook zij – haar niet baten nu dit voor haar risico komt. Het beroep op gerechtvaardigd vertrouwen in de zin van artikel 3:35 BW wordt verworpen.
3.1
Al het vorenoverwogene leidt ertoe dat grief 1 faalt.
3.11
Met grief 2 komt [appellante] op tegen het oordeel van de rechtbank dat de waarde van de auto € 14.000,- bedraagt. Volgens [appellante] is dit oordeel onjuist. [appellante] stelt dat de waarde van de auto - uitgaande van de koerslijst van de ANWB - dient te worden gesteld op € 8.300,- in aanmerking genomen een waardevermindering van € 2.000,- in twee jaar. [appellante] stelt de auto te hebben verkocht voor ongeveer € 9.000,-.
3.12
Vast staat dat [appellante] de auto heeft verkocht en overgedragen aan een derde. Ongedaanmaking in de vorm van teruggave van de auto kan derhalve niet meer plaatsvinden. Uit hetgeen hiervoor is overwogen in het kader van grief 1 volgt dat [appellante] gehouden is de waarde van de auto ten tijde van de schenking te vergoeden. Het hof stelt de waarde van de auto op dat moment op € 9.000,-. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen de inhoud van de door [appellante] overgelegde uitdraai van de koerslijst van de ANWB en de stelling van [appellante] dat zij de auto heeft verkocht voor
€ 9.000,- welke prijs niet substantieel afwijkt van de waarde op de koerslijst. [geïntimeerde] heeft daartegenover geen feiten en omstandigheden die nopen tot vaststelling van een hogere waarde. Grief 2 slaagt voorzover de waarde van de auto door de rechtbank is bepaald op 14.000,-.
3.13
Met grief 3 bestrijdt [appellante] de beslissing van de rechtbank tot toewijzing van de beslagkosten. Deze grief die alleen voortbouwt op hetgeen [appellante] in het kader van de vorige grieven heeft aangevoerd, faalt gelet op het hiervoor overwogene. Voor zover [appellante] heeft gevorderd het beslag op te heffen, wordt zij in die vordering niet-ontvankelijk verklaard. Die vordering heeft immers de strekking van een vordering in reconventie. Een dergelijke vordering moet ingevolge artikel 137 Rv dadelijk bij antwoord in eerste aanleg worden ingesteld. Ingevolge artikel 353 lid 1 Rv kan dit niet alsnog in hoger beroep.
3.14
Grief 4, ten slotte, is gericht tegen de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling. Ook deze grief faalt nu [appellante] - gelet op het hiervoor overwogene - als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij heeft te gelden.
3.15
[appellante] heeft geen bewijs aangeboden van feiten die, indien bewezen, tot een andere uitkomst leiden. Haar bewijsaanbod wordt dan ook gepasseerd.
3.16
De slotsom is dat grief 2 slaagt en dat de overige grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd voorzover daarbij ter zake van de waarde van de auto meer is toegewezen dan € 9.000,-. Daarom zal [appellante] , opnieuw rechtdoende, worden veroordeeld tot betaling van € 29.000,-. Voor het overige zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. [appellante] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Voor een veroordeling van [appellante] in de werkelijke proceskosten als door [geïntimeerde] is gevorderd, is geen plaats nu niet is gebleken dat [appellante] met dit hoger beroep misbruik heeft gemaakt van procesrecht dan wel onrechtmatig heeft gehandeld.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis voor zover daarbij [appellante] is veroordeeld tot betaling van
€ 34.000,- met wettelijke rente, een en ander als vermeld onder 5.1 van het dictum, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellante] om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 29.000,- (negenentwintig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 20.000,- met ingang van 7 juni 2016 en over € 9.000,- vanaf
22 juni 2016 tot aan de dag van volledige voldoening;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.957,= aan verschotten en € 894,= voor salaris;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar vordering tot opheffing van het beslag;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. Verbeek, M.L.D. Akkaya en M.S.A. Vegter en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 november 2020.