ECLI:NL:GHAMS:2020:3350

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
23-000815-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling woningoverval met bedreiging en bezit van een nepwapen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1978 en thans gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad, was beschuldigd van een woningoverval en het voorhanden hebben van een nepwapen. De feiten vonden plaats op 13 maart 2019 in Heemskerk, waar de verdachte een 77-jarige vrouw bedreigde en waardevolle spullen uit haar woning ontvreemde. Het hof oordeelde dat de verdachte zich doelbewust naar de slaapkamer van het slachtoffer had begeven en haar had bedreigd met geweld, wat leidde tot een gerechtvaardigde vrees voor geweld bij het slachtoffer. De verdachte werd ook beschuldigd van het voorhanden hebben van een veerdrukwapen dat op een echt wapen leek. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en kwam tot een andere bewezenverklaring en kwalificatie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling van zijn verslavingsproblematiek. De vordering van de benadeelde partij voor materiële schade werd toegewezen, maar de vordering voor immateriële schade werd afgewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000815-20
datum uitspraak: 14 december 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 10 maart 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-279369-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
thans gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 13 maart 2019 te Heemskerk, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, te weten rond 1.10 uur, in/uit een woning, gelegen aan de [adres 1], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kussen met sloop met daarin (onder meer) sleutels en/of een portemonnee met inhoud, te weten (onder meer) ongeveer 60 euro en/of twee bankpassen en/of een identiteitskaart, alle op naam van [benadeelde], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,

en/of
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een kussen met sloop met met daarin (onder meer) sleutels en/of een portemonnee met inhoud, te weten (onder meer) ongeveer 60 euro en/of twee bankpassen en/of een identiteitskaart, alle op naam van [benadeelde], in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
  • zich heeft begeven naar de slaapkamer van die [benadeelde] en/of
  • naast het bed van die [benadeelde] is gaan staan en/of
  • (vervolgens) die [benadeelde] op gebiedende en intimiderende toon (meermalen) de woorden "Je geld, ik weet dat je geld hebt" en/of "Waar is het en geef het aan mij" heeft toegevoegd en/of
  • (hierna) (onverhoeds) voornoemd kussen uit de handen van die [benadeelde] heeft getrokken en/of vanaf het bed van die [benadeelde] heeft weggepakt,
waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;

2.hij op of omstreeks 13 maart 2019 te Heemskerk gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, te weten rond 1.10 uur, in/uit een woning, gelegen aan de [adres 1], diverse sieraden en/of een bruin houten kistje en/of een hartvormig stenen bakje en/of een houten mandje en/of dameshorloge, merk Francis Delon, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;

3.hij op of omstreeks 20 november 2019 te Beverwijk een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, te weten een veerdrukwapen, dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen van het merk Walther, model P99, voorhanden heeft gehad.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en kwalificatie komt dan de rechtbank.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Anders dan door de raadsvrouw is bepleit, is het hof van oordeel dat de onder 1 bewezenverklaarde diefstal werd vergezeld van “bedreiging met geweld” als bedoeld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht. Daartoe overweegt het hof het volgende. De verdachte heeft zich midden in de nacht doelbewust begeven naar de slaapkamer van een alleenstaande 77-jarige vrouw, alwaar hij voor haar is gaan staan en meermalen op gebiedende wijs tegen haar heeft geschreeuwd: “Je geld, ik weet dat je geld hebt” en het kussen waarin zij waardevolle spullen bewaarde naar zich toe trok. Door aldus te handelen heeft de verdachte een dermate dreigende situatie gecreëerd dat de vrees van het slachtoffer voor geweld gerechtvaardigd was, zodat sprake is geweest van bedreiging met geweld in vorenbedoelde zin (vgl. HR 4 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:657).
Bespreking van het verweer ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – net als de advocaat-generaal – op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 3 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is door de raadsvrouw, kort gezegd, aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich er bewust van was dat het veerdrukwapen dat hij voorhanden had zodanig op een origineel wapen leek dat dit verboden was.
Het hof overweegt als volgt.
Bij een doorzoeking van de woning van de verdachte op 20 november 2019 is een “(veerdruk) balletjes pistool Walther P99” aangetroffen, dat een vrijwel exacte replica betreft van een bestaand vuurwapen zijnde de Walther P99. Daarmee betreft het een wapen zoals onder 3 tenlastegelegd. De door de raadsvrouw in hoger beroep overgelegde stukken, die onder meer inhouden dat de betreffende replica “haast niet van een echt exemplaar te onderscheiden is”, brengen het hof in dit verband bepaald niet op andere gedachten.
De verdachte heeft het balletjespistool op de Zwarte Markt gekocht en dit vervolgens in zijn woning bewaard. Daarmee heeft hij het voorhanden gehad als bedoeld in artikel 13 van de Wet wapens en munitie. Voor een veroordeling van het voorhanden hebben van een wapen is ‘slechts’ vereist dat een verdachte het wapen bewust aanwezig heeft gehad. Daarvan is sprake als een verdachte zich bewust is geweest van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie (vgl. HR 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:504). Evenmin is vereist dat het opzet van een verdachte op het verboden karakter van het wapen gericht is geweest. Het verweer, dat kennelijk van een andere opvatting uitgaat, wordt daarom verworpen.
Voor zover de raadsvrouw heeft willen aanvoeren dat de verdachte een beroep kan doen op afwezigheid van alle schuld, omdat hij in de overtuiging verkeerde en mocht verkeren dat het bezit van het wapen niet ongeoorloofd was, volgt het hof haar niet. Onder de geschetste omstandigheden en gelet op de uiterlijke kenmerken van het balletjespistool, had de verdachte zich minst genomen moeten laten voorlichten over de voor dit voorwerp toepasselijke regels, alvorens er op te vertrouwen dat het een geoorloofd voorwerp was. De opgevoerde dwaling is derhalve niet verontschuldigbaar.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 13 maart 2019 te Heemskerk, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, uit een woning, gelegen aan de [adres 1], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kussen met sloop met daarin sleutels en een portemonnee met inhoud, te weten onder meer 60 euro en twee bankpassen en een identiteitskaart, toebehorende aan [benadeelde], welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte

- zich heeft begeven naar de slaapkamer van die [benadeelde] en
- naast het bed van die [benadeelde] is gaan staan en
- vervolgens die [benadeelde] op gebiedende en intimiderende toon de woorden "Je geld, ik weet dat je geld hebt" heeft toegevoegd en
- hierna onverhoeds voornoemd kussen vanaf het bed van die [benadeelde] heeft weggepakt,
en waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;

2.hij op 13 maart 2019 te Heemskerk gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd uit een woning, gelegen aan de [adres 1], diverse sieraden en een bruin houten kistje en een hartvormig stenen bakje en een houten mandje en dameshorloge, merk Francis Delon, die toebehoorden aan [benadeelde], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;

3.hij op 20 november 2019 te Beverwijk een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, te weten een veerdrukwapen, dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen van het merk Walther, model P99, voorhanden heeft gehad.

Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
de voortgezette handeling van
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
en
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en aftrek van het voorarrest. Daarbij heeft de rechtbank bijzondere voorwaarden gesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Ook heeft hij gevorderd dat daarbij bijzondere voorwaarden worden gesteld.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden op te leggen en in dat verband gewezen op de straffen die zijn opgelegd in zaken die in haar optiek vergelijkbaar kunnen worden geacht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woningoverval. Daarbij heeft hij een 77-jarige vrouw in het holst van de nacht in haar slaapkamer bedreigd met geweld, nadat hij zich de toegang tot de woning had verschaft door een ruit van een achterdeur in te slaan. Vervolgens heeft hij diverse waardevolle voorwerpen buitgemaakt, waaronder sierraden waaraan het slachtoffer emotioneel verknocht was, en aldus inbreuk gemaakt op haar eigendomsrecht. Hij heeft haar bovendien in haar privacy aangetast en gevoelens van angst en onbehagen bezorgd. Een woning is immers bij uitstek de plek waar iemand zich veilig en geborgen moet kunnen voelen. Het handelen van de verdachte draagt voorts bij aan in de samenleving heersende gevoelens van onveiligheid, bij die van omwonenden in het bijzonder. De verdachte heeft zich aan die gevolgen voor de slachtoffers en de samenleving niets gelegen laten liggen.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een voorwerp dat zodanig op een wapen gelijkt dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was. Dergelijke wapens kunnen leiden tot, voor potentiële slachtoffers, bedreigende situaties. Dat het niet om een echt wapen gaat, doet daaraan niet af, omdat die onechtheid niet zonder meer kenbaar is voor iemand die niet deskundig is op het gebied van wapens. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke voorwerpen leidt tot gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
De verdachte is blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 november 2020 eerder onherroepelijk veroordeeld voor misdrijven, hetgeen in zijn nadeel weegt.
De ernst van de bewezenverklaarde feiten rechtvaardigt, mede in het licht van de recidive van de verdachte en gelet op de straffen die door rechters in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Een straf zoals voorgesteld door de raadsvrouw komt daarbij op geen enkele wijze in beeld.
Uit het rapport van 18 december 2019 van [naam], als reclasseringswerker verbonden aan GGZ reclassering Fivoor, komt naar voren dat de verdachte al jaren kampt met een alcoholverslaving. Ook zijn gebruik van cannabis, speed en cocaïne wordt zorgelijk geacht. Naast behandeling van de verslavingsproblematiek, acht de reclassering een onderzoek naar de psychische gesteldheid van de verdachte geïndiceerd. De reclassering heeft, kort gezegd, geadviseerd de verdachte door het stellen van bijzondere voorwaarden te verplichten tot (i) het naleven van een meldplicht bij de reclassering, (ii) medewerking aan controle op het gebruik van alcohol en drugs (door middel van urine- en ademonderzoek) en (iii) het ondergaan van een ambulante behandeling bij Ambulant Centrum Fivoor (met inbegrip van medewerking aan diagnostisch onderzoek en – indien geïndiceerd – aan een kortdurende klinische opname van maximaal zeven weken).
Het hof is van oordeel dat hulpverlening in een verplicht kader kan bijdragen aan het indammen van het gevaar voor herhaling dat de verdachte in zich bergt en dat door de reclassering als hoog is getaxeerd. Daarom zal het hof een deel van de op te leggen straf in voorwaardelijke vorm gieten en daarbij bijzondere voorwaarden stellen die aansluiten bij de voorwaarden die door de reclassering zijn voorgesteld. Ook het hof vindt het in dat verband noodzakelijk dat de verdachte gedurende een periode van maximaal zeven weken klinisch wordt opgenomen, indien sprake is van een crisissituatie of een terugval in middelengebruik.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf als door de rechtbank opgelegd passend en geboden. Hieruit spreekt dat het hof, anders dan de advocaat-generaal, geen aanleiding ziet de verdachte in hoger beroep een hogere straf op te leggen dan in eerste aanleg.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.150,00, bestaande uit € 650,00 ter compensatie van materiële schade en € 500,00 als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot integrale toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente, en tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft te kennen gegeven dat de verdachte zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij aan het oordeel van het hof refereert.
Het hof oordeelt als volgt.
Nu de gemotiveerde stellingen van de benadeelde partij met betrekking tot de opgevoerde materiële schade van de zijde van de verdachte niet gemotiveerd zijn betwist, is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot het bedrag van in totaal € 650,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat dat deel van de vordering, dat het hof niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft voorts gesteld ten gevolge van de woningoverval immateriële schade te hebben geleden en dat zij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast in de zin van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Het hof overweegt als volgt.
Van de in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, van het BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Voor het aannemen van een persoonsaantasting is niet voldoende dat sprake is geweest van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht (vgl. HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376 en HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793). Meer specifiek geldt verder dat niet is uitgesloten dat een inbraak in een woning – zeker wanneer de bewoner in de woning met de inbreker is geconfronteerd – en daarmee een inbreuk op het recht op eerbiediging van de privésfeer, voor de bewoner van die woning dermate ingrijpende gevolgen heeft dat zij grond kan bieden voor het aannemen van een aantasting in de persoon, ook als die gevolgen niet als geestelijk letsel zijn aan te merken. Daarvoor is dan wel vereist dat vaststellingen omtrent die gevolgen (kunnen) worden gedaan.
De benadeelde partij heeft in het schadeonderbouwingsformulier (bijlage 1 bij het voegingsformulier van 14 februari 2020) opgemerkt dat zij zich gedurende verschillende maanden onveilig heeft gevoeld in het eigen huis en heeft gekampt met stress en spanning. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is deze enkele opmerking naar het oordeel van het hof evenwel onvoldoende om een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in de zin van artikel 6:106 van het BW aan te nemen, te meer nu de benadeelde partij in het schadeonderbouwingsformulier tevens heeft opgemerkt dat zij de stress en de spanning na een aantal maanden redelijk goed van zich af heeft kunnen zetten.
Voor zover de gestelde immateriële schade ziet op het verdriet van het verlies van de gestolen sieraden, die voor de benadeelde partij een grote emotionele waarde hebben, kan – hoe voorstelbaar en invoelbaar dit verdriet ook is – niet worden gezegd dat daarmee sprake is van enige vorm van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het BW. De omstandigheid dat een voorwerp – naast zijn in geld uit te drukken waarde, die ingevolge artikel 6:95 en 6:96 BW als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komt – ook een ‘emotionele waarde’ had, volstaat immers in beginsel niet om te kunnen aannemen dat het verlies van dit voorwerp een aantasting in de persoon oplevert (vgl. HR 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1465).
Uit het voorgaande volgt dat een wettelijke grondslag voor de gevorderde immateriële schadevergoeding ontbreekt, zodat de vordering in zoverre moet worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 56, 57, 63, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
32 (tweeëndertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zo lang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij GGZ reclassering Fivoor (op het adres [adres 2]), zich daar zolang en frequent als de reclassering dat nodig acht blijft melden, en zich houdt aan de aanwijzingen die hem door of namens de reclassering worden gegeven;
  • zich onder ambulante behandeling stelt van Ambulant Centrum Fivoor, of een soortgelijke door de reclassering aan te wijzen instelling, en zich houdt aan de aanwijzingen die hem in dat verband door of namens zijn behandelaars worden gegeven (waaronder deelname aan een diagnostisch onderzoek), een en ander indien en voor zover en zo lang die behandelaars dit in overleg met de reclassering noodzakelijk achten;
  • zich bij een crisissituatie of een terugval in middelengebruik onder klinische behandeling stelt van een door de reclassering aan te wijzen instelling, en zich houdt aan de aanwijzingen die hem door of namens zijn behandelaren worden gegeven, een en ander gedurende maximaal 7 (zeven) weken of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering verantwoord achten;
  • meewerkt aan controle op het middelengebruik door middel van urine- en/of ademonderzoek, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 650,00 (zeshonderdvijftig euro)ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de
verplichtingop om
aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 650,00(zeshonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
13 (dertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 13 maart 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. K.J. Veenstra, mr. J.J.I. de Jong en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van mr. S. Abelsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 december 2020.
=========================================================================
[…]