ECLI:NL:GHAMS:2020:3354

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
23-003112-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Afghanistan en thans gedetineerd in PI Vught, was in eerste aanleg veroordeeld voor mishandeling van een medewerker van de penitentiaire inrichting Zwaag. De mishandeling vond plaats op 30 augustus 2016, waarbij de verdachte een zeer warme maaltijd in het gezicht van de benadeelde heeft gegooid. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, maar heeft de verdachte niet strafbaar verklaard, onder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Dit omdat de verdachte reeds een ISD-maatregel opgelegd had gekregen en er een aanzienlijke tijdsverloop was sinds het delict. De benadeelde partij had in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 350,00 voor immateriële schade, welke vordering door het hof is toegewezen. Het hof heeft de verdachte verplicht om dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, aan de benadeelde partij te betalen. De beslissing van het hof benadrukt de ernst van de mishandeling, maar houdt rekening met de omstandigheden van de verdachte en de tijd die verstreken is sinds het delict.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003112-17
datum uitspraak: 10 december 2020
VERSTEK (niet-gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 augustus 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-063449-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Afghanistan) op [geboortedag] 1990,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Vught - Nieuw Vosseveld 1 Gev. te Vught.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 november 2020.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep is ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 augustus 2016 te Zwaag, gemeente Hoorn [benadeelde] (medewerker van P.I. Zwaag) heeft mishandeld door een (zeer) warme maaltijd in het gezicht van die [benadeelde] te gooien;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 augustus 2016 te Zwaag, gemeente Hoorn, [benadeelde], medewerker van P.I. Zwaag, heeft mishandeld door een zeer warme maaltijd in het gezicht van die [benadeelde] te gooien.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof overweegt als volgt.
Bij onherroepelijk vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 23 september 2016 is aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opgelegd voor de duur van twee jaren. Het hof heeft geconstateerd dat het onderhavige feit is gepleegd voordat genoemde maatregel werd opgelegd.
Het hof acht de door de politierechter opgelegde straf in beginsel passend. De verdachte heeft een medewerker van de penitentiaire inrichting in Zwaag waar hij toen verbleef zonder enige aanleiding een bord met zeer warm eten in het gezicht gegooid, waardoor deze pijn en letsel in de vorm van rode (brand) plekken heeft bekomen. Het hof acht dit zeer kwalijk. Aan de verdachte is na de pleegdatum van het onderhavige feit een ISD-maatregel opgelegd en deze is ten uitvoer gelegd. Daarnaast is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toepasselijk en is sprake van een aanzienlijke tijdsverloop sinds de pleegdatum van het onderhavige feit, dat ruim vier jaren geleden plaatsvond. Gelet op dit alles acht het hof het raadzaam, onder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, te bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel – afgezien van de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel – wordt opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van immateriële schade. Deze bedraagt € 350,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep daarom te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de vordering moet worden toegewezen en dat ter zake daarvan een schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
Het hof stelt vast dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de mishandeling rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof zal de omvang van deze schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid schatten op € 350,00, waarbij is gelet op het fysieke letsel dat de benadeelde partij heeft overgehouden aan de mishandeling, bestaande uit rode (brand-)plekken op zijn lichaam die pijn deden, alsook op de vergoedingen die in soortgelijke gevallen zijn toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen en worden vermeerderd met de wettelijke rente.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 30 augustus 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. N. van der Wijngaart en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
10 december 2020.
mr. M.L.M. van der Voet is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.