ECLI:NL:GHAMS:2020:3827

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2020
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
23-001045-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met drugshandel en witwassen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De betrokkene, geboren in 1989, was eerder veroordeeld voor het handelen in verdovende middelen en witwassen. Op 18 november 2017 zijn bij de betrokkene aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen aangetroffen, waaronder 850 gram MDMA, 2.750,77 gram cocaïne en 11.460 gram hasjiesj, evenals een contant geldbedrag van € 48.313,80. Het hof oordeelde dat deze middelen bestemd waren voor de handel, gezien de grote hoeveelheden en de omstandigheden waaronder ze zijn aangetroffen. De betrokkene had eerder al meerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten.

Het openbaar ministerie vorderde in eerste aanleg dat de betrokkene een bedrag van € 242.403,68 zou betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank legde een verplichting op tot betaling van € 140.093,68. In hoger beroep heeft de betrokkene het beroep in de strafzaak ingetrokken, maar het hof heeft de eerdere vonnissen vernietigd en een nieuwe schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 179.596,36. Het hof baseerde deze schatting op een kasopstelling, waarbij de contante uitgaven werden afgezet tegen de legale inkomsten van de betrokkene. Het hof concludeerde dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel had genoten uit de handel in verdovende middelen en legde de verplichting op tot betaling aan de Staat van het geschatte bedrag.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001045-20
datum uitspraak: 7 december 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 april 2020 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-654170-17 tegen de betrokkene:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres 1].
Procesgang
Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 242.403,68.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2019 veroordeeld ter zake van:
- feit 1: handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 lid 1 van de Opiumwet, meermalen gepleegd;
- feit 2: handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11 lid 1 van de Opiumwet;
- feit 3: witwassen.
Voorts heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 24 april 2020 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 140.093,68 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene heeft het hoger beroep in de strafzaak ingetrokken op 26 augustus 2020.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de betrokkene en de raadsman naar voren is gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 242.403,68 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep, aan de hand van zijn conclusie van antwoord van 13 augustus 2020 en zijn pleitnota, op het standpunt gesteld dat de betrokkene een aanzienlijk lager voordeel heeft verkregen dan is gevorderd door de advocaat-generaal. Hij heeft primair aangevoerd dat de betrokkene slechts een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 1.000,00 heeft genoten. Subsidiair heeft hij verweer gevoerd op de berekening van de contante uitgaven en aangevoerd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 56.823,31 betreft.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof zal het wederrechtelijk verkregen voordeel berekenen aan de hand van een eenvoudige kasopstelling. Hierbij worden over de periode van 16 oktober 2016 tot en met 18 november 2017 de totale contante uitgaven afgezet tegen de legale contante inkomsten van de betrokkene. Indien het verschil negatief is, is sprake van contante ontvangsten met een onbekende herkomst waarmee de contante uitgaven zijn gedaan. Een negatieve kas is immers niet mogelijk: men kan niet meer uitgeven dan men fysiek aan kasgeld beschikbaar heeft, tenzij sprake is van een andere, onbekende (illegale) inkomstenbron.
Bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft het hof zich mede gebaseerd op het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling” van 15 maart 2019, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (hierna: het ontnemingsrapport).
Grondslag van de ontnemingsvordering en de ontnemingsperiode
De verplichting tot betaling van ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gegrond op artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het voordeel is verkregen door middel van of uit baten van andere strafbare feiten dan het bewezenverklaarde waarvoor voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan, namelijk de handel in verdovende middelen in de periode voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten.
Het hof acht de volgende aanwijzingen hiervoor redengevend:
- Bij de betrokkene zijn op 18 november 2017 grote hoeveelheden verdovende middelen aangetroffen. Uit het ontnemingsrapport en de bijbehorende stukken volgt dat het gaat om 850 gram MDMA; 2.750,77 gram cocaïne; en 11.460 gram hasjiesj. Daarnaast zijn nog 26 blokken hasjiesj aangetroffen (die niet gewogen zijn). [1] Gelet op deze grote hoeveelheden, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat deze verdovende middelen bestemd waren voor de handel daarin.
- Op 18 november 2017 is bij de betrokkene een contant geldbedrag van € 48.313,80 aangetroffen. Het aangetroffen geld bestond voornamelijk uit biljetten van € 100, € 50, € 20 en € 5. Daarnaast werd een biljet van € 500 aangetroffen. [2] Dit geld was verpakt in meerdere bundels en werd aangetroffen achter de filters van de afzuigkap en achter de kap van een technische unit van de klimaat beheersing. [3]
- Bij de doorzoeking van de woning waarin de betrokkene verbleef ([adres 2]) zijn verschillende voorwerpen aangetroffen die naar het oordeel van het hof gebruikt kunnen zijn ten behoeve van de handel in verdovende middelen. Dit betreft de volgende voorwerpen: 10 GSM’s verspreid in het woongedeelte, [4] een doos met wikkels, [5] en een zilveren koffer met daarin onder andere plastic zakjes, een mixer en een (keuken)weegschaal. [6]
- De betrokkene heeft verklaard dat de in de woning waarin hij verbleef aangetroffen verdovende middelen en het geld daar reeds lagen vóór 18 november 2017. [7] Verder is hij meerdere keren aangehouden met in zijn bezit verdovende middelen en geld. Op 14 maart 2015 is hij aangehouden ter zake handelen in verdovende middelen [8] en op 13 januari 2017 is hij ter zake hiervan veroordeeld voor handel in harddrugs en smokkel. [9]
Op 23 september 2015 is de betrokkene nogmaals aangehouden ter zake handel in softdrugs en is bij hem een geldbedrag van € 6.600,00 aangetroffen. [10] Tot slot is hij op 16 oktober 2016 aangehouden met 100 gram aan cocaïne en een geldbedrag van € 225,00. [11] Hij is op 11 mei 2017 voor dit feit veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod. [12]
De voorgaande feiten en omstandigheden leveren naar het oordeel van het hof voldoende aanwijzingen op dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten als gevolg van andere strafbare feiten (handel in verdovende middelen) in de periode van 16 oktober 2016 tot en met 18 november 2017.
Uit het ontnemingsrapport volgt dat de betrokkene in de onderzoeksperiode slechts een klein (legaal) inkomen ontving [13] waarmee niet verklaard kan worden hoe de betrokkene in deze periode zowel legale als illegale uitgaven kon doen, zoals de aankoop van de grote hoeveelheid verdovende middelen die in de woning waarin betrokkene verbleef, is aangetroffen. De betrokkene heeft ook geen (aannemelijke) verklaring gegeven waarmee deze discrepantie verklaard zou kunnen worden.
Door de betrokkene en zijn raadsman is ten aanzien van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel als primair verweer gevoerd dat de aangetroffen verdovende middelen en het geldbedrag daar waren geplaatst door anderen bij wie de betrokkene een schuld had als gevolg van zijn verslaving. Deze schuld bedroeg € 6.000,00. Door het in gebruik geven van de woning zou de betrokkene hiermee een bedrag van € 1.000,00 op zijn schuld hebben afgelost.
Het hof overweegt als volgt.
Uitgangspunt is dat de betrokkene strafrechtelijk onherroepelijk is veroordeeld voor het voorhanden hebben van grote hoeveelheden cocaïne, MDMA, en hasjiesj, en daarnaast een groot contant geldbedrag. Naar het oordeel van het hof levert dat uitgangspunt een sterk vermoeden op dat de betrokkene deze grote hoeveelheid verdovende middelen zelf heeft aangekocht en in eigendom had en dat het aangetroffen geld afkomstig was uit (eigen) misdrijf. Ter weerlegging van dit vermoeden heeft de verdediging onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de woning waarin betrokkene verbleef slechts een
stashplekvoor anderen betrof. Hierbij is van belang dat de betrokkene geen verifieerbare gegevens heeft verschaft die zijn verklaring aannemelijk maken. Het hof acht het bovendien onwaarschijnlijk dat personen, bij wie de betrokkene een schuld zou hebben in verband met de aankoop van verdovende middelen, een dergelijk groot contant geldbedrag bij hem zouden neerleggen. Het hof acht de verklaring van de betrokkene aldus niet aannemelijk en gaat er bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel vanuit dat de betrokkene de aangetroffen verdovende middelen zelf heeft aangekocht en dat het aangetroffen contant geld van de betrokkene zelf was.
Bespreking overige verweren
De raadsman van de betrokkene heeft ten aanzien van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel de navolgende (subsidiaire) verweren gevoerd, die aansluitend zullen worden besproken.
I. Contante uitgaven: inkoopwaarde van de aangetroffen verdovende middelen
De raadsman heeft verschillende verweren gevoerd ten aanzien van de berekening van de contante uitgaven voor de aankoop van de aangetroffen verdovende middelen. Kort gezegd komen deze verweren erop neer dat een deel van de aangetroffen verdovende middelen moet worden uitgesloten van de berekening omdat zij niet (opnieuw) gewogen zijn of mogelijk sprake is geweest van een dubbeltelling, en/of dat de berekening van de inkoopwaarde lager uit moet vallen omdat de gewichten van de verdovende middelen dan wel de prijs daarvan lager moet worden vastgesteld.
Het hof gaat uit van de volgende schatting van de inkoopwaarde van de aangetroffen verdovende middelen.
Uit het ontnemingsrapport en het proces-verbaal bevindingen onderzoek drugs van 22 januari 2018 volgt dat twee pakketten cocaïne van 1220 gram per stuk zijn aangetroffen bij de betrokkene. [14] Deze pakketten hebben in het betreffende proces-verbaal verschillende item nummers gekregen (respectievelijk 5486638 en 5486643) en zijn ook verschillend omschreven (respectievelijk ‘zwart blok met opdruk “[opdruk]” en ‘doos met wit poeder’). Naar het oordeel van het hof zijn er geen aanwijzingen dat sprake is geweest van een dubbeltelling van de pakketten. Er is evenmin aanleiding om te veronderstellen dat de gewichten die zijn opgenomen in het betreffende proces-verbaal niet accuraat zouden zijn. Dat het betreffende pakket ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg niet meer beschikbaar was voor een nieuwe weging, maakt dit niet anders. De bewijsuitsluiting en de daaropvolgende vrijspraak in de strafzaak staan bovendien niet aan het meetellen van beide pakketten in de weg, nu aannemelijk is dat de betrokkene in de periode voorafgaand aan 18 november 2017 contante uitgaven heeft gedaan om de cocaïne aan te schaffen.
Het voorwaardelijk verzoek van de verdediging tot weging van het pakket cocaïne wordt afgewezen. Los van de omstandigheid dat dit niet mogelijk is omdat het betreffende pakket cocaïne al is vernietigd, ziet het hof geen reden te twijfelen aan de juistheid van voornoemd proces-verbaal waarin de weging van deze pakketten is opgenomen.
Voor de berekening van de waarde van de aangetroffen cocaïne is in het ontnemingsrapport een bedrag van € 35,00 per gram gehanteerd, hetgeen het hof over zal nemen. [15]
Met de verdediging en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat een correctie dient te worden aangebracht op het gewicht van de cocaïne, nu de geverbaliseerde gewichten van de aangetroffen verdovende middelen steeds brutogewichten (inclusief verpakkingsmateriaal) betreffen. Op beide pakketten zal daarom een gewicht van 200 gram in mindering worden gebracht.
De waarde van de bij de betrokkene aangetroffen
cocaïneschat het hof op basis van het voorgaande op: 2 pakketten x (1220 gram – 200 gram) x € 35 =
€ 71.400,00.
Ten aanzien van de hasjiesj volgt uit het ontnemingsrapport dat bij de betrokkene 11.460 gram aan
gewogenhasjiesj is aangetroffen. [16]
Daarnaast zijn 26 blokken
ongewogenhasjiesj aangetroffen. [17] Met de raadsman is het hof van oordeel dat een geschat gewicht van 500 gram per blok voor de ongewogen hasjiesj te hoog is. Het hof schat dit gewicht op 100 gram. De door de raadsman gestelde 50 gram is naar het oordeel van het hof te laag, mede gelet op de omvang van de pakketten en de gewichten van de wel gewogen pakketten hasjiesj.
Dit betekent dat in totaal (11.460 + 2.600) 14.060 gram aan hasjiesj is aangetroffen bij de betrokkene.
Voor zover de verdediging heeft aangevoerd dat de ongewogen pakketten hasjiesj gewogen dienen te worden, wordt dit voorwaardelijk verzoek afgewezen nu deze pakketten niet meer aanwezig zijn. [18]
Evenals bij de cocaïne zal het hof hier ook een correctie toepassen ten aanzien van het verpakkingsmateriaal van de gewogen hasjiesj, nu de gewichten steeds brutogewichten betreffen. Er zal steeds 30 gram per blok aangetroffen gewogen hasjiesj worden afgetrokken (in totaal 53 blokken [19] ). Het hof acht het niet aannemelijk dat de blokken van 230 gram hasjiesj omwikkeld zou zijn met verpakkingsmateriaal van 130 gram, zoals gesteld door de verdediging.
Door de verdediging is aangevoerd dat de in het ontnemingsrapport genoemde inkoopprijs van de hasjiesj van € 4.500,00 te hoog is en dat een kiloprijs van € 1.100,00, dan wel € 1.900,00, dan wel € 3.200,00 meer aannemelijk is.
Het hof zal als prijs per kilo een bedrag van € 4.070,00 hanteren. Dit bedrag is in het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht’ als uitgangspunt genomen voor hennep dat wordt verkocht door hennepkwekers. [20] Deze prijs is gebaseerd op enkele tientallen meldingen in de jaren 2012 tot en met 2016 en geeft daarmee een betrouwbare indicatie van de kiloprijs. De betrokkene heeft niet aannemelijk gemaakt dat de hennep voor een lager bedrag is aangeschaft.
De waarde van de bij betrokkene aangetroffen
hasjiesjschat het hof op basis van het voorgaande op:
- gewogen hasjiesj: (11.460 gram – (53 stuks x 30 gram)) x € 4,070 = €
40.170,90.
- ongewogen hasjiesj: 26 stuks x 100 gram x € 4,07 = €
10.582,00
De waarde van de bij de betrokkene aangetroffen cocaïne en hasjiesj schat het hof hiermee op:
€ 71.400 + € 40.170,90 + € 10.582 =
€ 122.152,90.
Het hof zal geen aftrek hanteren ten aanzien van het verpakkingsmateriaal van de MDMA, nu de inkoopwaarde hiervan niet is meegenomen in de berekening in het ontnemingsrapport.
II. Contante uitgaven: overig
De raadsman heeft tot slot enkele verweren gevoerd ten aanzien van de (overige) contante uitgaven. Ten aanzien van de contante opnamen van in totaal € 11.031,80 heeft hij aangevoerd dat de betrokkene dit geld heeft opgenomen en bewaard om het later uit te kunnen geven. Voorts heeft hij aangevoerd dat de kosten voor de verslaving van de betrokkene verlaagd dienen te worden, omdat de betrokkene vaak grote hoeveelheden verdovende middelen kocht, hetgeen goedkoper is. Daarnaast zou bij de kosten van de verslaving nog een bedrag van € 6.000,00 dienen te worden afgetrokken, gelet op de (niet afbetaalde) schulden die de betrokkene heeft gemaakt om zijn verslaving te bekostigen.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de schuld van € 6.000,00 heeft het hof reeds overwogen dat deze – bij gebrek aan een nadere onderbouwing – niet aannemelijk is. Dit geldt ook voor de stelling van de verdediging dat de betrokkene het contante geldbedrag van in totaal € 11.031,80 zou hebben bewaard. Verder valt niet in te zien waarom de betrokkene een schuld zou aangaan van € 6.000,00 bij drugsdealers - met alle mogelijke gevolgen van dien - als hij een bedrag van € 11.031,80 contant klaar zou hebben liggen.
Tot slot heeft de verdediging niet onderbouwd dat de betrokkene de verdovende middelen voor eigen gebruik tegen een gereduceerd tarief kon kopen. Het hof ziet wel aanleiding om de waarde van de aangetroffen 100 gram cocaïne (in oktober 2016) en de kosten van de verslaving (cocaïne en hasjiesj) op een lager bedrag vast te stellen dan in het ontnemingsrapport is gedaan. Ten aanzien van de cocaïne zal een bedrag van € 35,00 per gram worden gehanteerd en per gram hasjiesj zal een bedrag van € 4,07 per gram worden gehanteerd. Dit is in overeenstemming met de bedragen die het hof gebruikt heeft voor het bepalen van de waarde van de aangetroffen verdovende middelen op 18 november 2017.
Voor de bij de betrokkene aangetroffen 100 gram cocaïne op 16 oktober 2016 wordt in de kasopstelling een bedrag van (100 x € 35,00
) € 3.500,00opgenomen.
Overeenkomstig het ontnemingsrapport wordt de periode van verslaving gesteld op 1 maart 2017 tot en met 11 november 2017 en wordt het minimale verbruik van verdovende middelen door de betrokkene in die periode geschat op 180 gram. [21] Ook worden – overeenkomstig het ontnemingsrapport – de cocaïne en hasjiesj voor 50% meegerekend. [22] Dit levert de volgende berekening op:
  • cocaïne: 50% x 180 gram x € 35,00 =
  • hasjiesj: 50% x 180 gram x € 4,07 =
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel, geschat op een bedrag van € 179.596,36 heeft verkregen. Het hof ontleent deze schatting aan feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en gaat uit van de volgende berekening:
Beginsaldo contant geld [23] : € 180,00
Legale contante ontvangsten [24] :
  • Contante opnamen vanaf bankrekening: € 6.141,80
  • Contante opnamen vanuit creditcard: € 353,43
  • Contante ontvangsten van derde: € 65,00
Totaal legale contante ontvangsten: € 6.560,23
Eindsaldo contant geld [25] : € 48.313,80
Beschikbaar voor het doen van uitgaven(€ 180 + € 6.560,23 – € 48.313,80):
€ - 41.573,57
Werkelijke contante uitgaven:
- Contante stortingen op bankrekeningen [26] : € 400,00
- Aankopen kleding contant [27] : € 6.139,59
- Aankopen verdovende middelen aangetroffen in woning [28] : € 122.152,90
- Aantreffen contant geld bij aanhouding [29] : € 225,00
- Aantreffen 100 gram cocaïne (oktober 2016) [30] : € 3.500,00
- Verslaving kosten (hasjiesj) vanaf 1 maart 2017 [31] : € 366,30
- Verslaving kosten (cocaïne) vanaf 1 maart 2017 [32] : € 3.150,00
- Kosten huishoudelijke uitgaven per 02-05-2017 [33] : € 1.429,80
- Reiskosten [34] : € 659,20
Totale contante uitgaven:
€ 138.022,79
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel: € 179.596,36
Verplichting tot betaling aan de Staat
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 179.596,36.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
179.596,36 (honderdnegenenzeventigduizend vijfhonderdzesennegentig euro en zesendertig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 179.596,36 (honderdnegenenzeventigduizend vijfhonderdzesennegentig euro en zesendertig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op
1080 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. A.R.O. Mooy en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van
mr. K. van der Togt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
7 december 2020.
Mr. A.R.O. Mooy en mr. P.C. Verloop zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.“Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling” van 15 maart 2019, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (hierna: het ontnemingsrapport), p. F-15.
2.Het ontnemingsrapport, p. F-16.
3.Het ontnemingsrapport, p. F-14.
4.Een proces-verbaal van bevindingen van 20 november 2017, opgemaakt in de wettelijke vorm door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina A1-28 van het strafdossier).
5.Een proces-verbaal van bevindingen van 20 november 2017, opgemaakt in de wettelijke vorm door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina A1-29 van het strafdossier).
6.Een proces-verbaal van bevindingen wijze IBN koffer met nummer PL1300-2017243773-65 van 21 november 2017, opgemaakt in de wettelijke vorm door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina A1-34 van het strafdossier).
7.Pv ter terechtzitting hoger beroep.
8.Het ontnemingsrapport, p. F-17.
9.Uittreksel uit de Justitiële Documentatie de betrokkene betreffende van 10 november 2020, p. 8.
10.Het ontnemingsrapport, p. F-17.
11.Het ontnemingsrapport, p. F-17.
12.Uittreksel uit de Justitiële Documentatie de betrokkene betreffende van 10 november 2020, p. 6-7.
13.Het ontnemingsrapport, p. F-17.
14.Het ontnemingsrapport, p. F-24; het proces-verbaal van bevindingen weging drugs met nummer 2017243773 van 22 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina’s A1-109 – A1-110 van het strafdossier).
15.Het ontnemingsrapport, p. F-24.
16.Het ontnemingsrapport, p. F-24.
17.Het ontnemingsrapport, p. F-24.
18.Het ontnemingsrapport, p. F-24.
19.Een proces-verbaal van bevindingen van 20 november 2017, opgemaakt in de wettelijke vorm door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s A1-28/29 van het strafdossier).
20.Opgesteld door het Functioneel Parket Afpakken, update van 1 juni 2016, p. 14.
21.Het ontnemingsrapport, p. F-25.
22.Het ontnemingsrapport, p. F-26.
23.Het ontnemingsrapport, p. F-21 – F-22.
24.Het ontnemingsrapport, p. F-22.
25.Het ontnemingsrapport, p. F-23.
26.Het ontnemingsrapport, p. F-23.
27.Het ontnemingsrapport, p. F-24.
28.Zie de berekening van deze post en de bijbehorende verwijzingen onder het kopje ‘I. Contante uitgaven: aankoop aangetroffen verdovende middelen’ van dit arrest.
29.Het ontnemingsrapport, p. F-25.
30.Zie de berekening van deze post en de bijbehorende verwijzingen onder het kopje ‘II. Contante uitgaven: overig’ van dit arrest.
31.Idem.
32.Idem.
33.Het ontnemingsrapport, p. F-26 – F-27.
34.Het ontnemingsrapport, p. F-27 – F-28.