ECLI:NL:GHAMS:2020:3865

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
19/00818
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de hoogte van de dwangsom bij niet tijdig beslissen op bezwaar tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoogte van een dwangsom die aan belanghebbende is toegekend door de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlem. De zaak is ontstaan na een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan belanghebbende was opgelegd. Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaar tegen de naheffingsaanslag. De heffingsambtenaar heeft daarop een dwangsom van € 40 toegekend, maar belanghebbende was het niet eens met de hoogte van deze dwangsom en heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.

Het Hof heeft de feiten en de procedure in de zaak opnieuw bekeken. Belanghebbende stelde dat de ingebrekestelling op 2 mei 2017 was verzonden en dat deze door de heffingsambtenaar was ontvangen. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de ingebrekestelling pas op 8 mei 2017 door de heffingsambtenaar was ontvangen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de hoogte van de dwangsom correct was vastgesteld. Het Hof concludeerde dat er geen aanleiding was om de beslissing van de rechtbank te wijzigen en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 19/00818
22 december 2020
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z]
,belanghebbende,
gemachtigde: G. Veldhuisen
tegen de uitspraak van 2 mei 2019 in de zaak met kenmerk HAA 18/3400 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlem, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij brief, gedagtekend 2 mei 2017,
in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaar van 26 mei 2016 inzake een naheffingsaanslag parkeerbelasting.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft op 24 mei 2017 uitspraak op bezwaar gedaan.
Bij beschikking van 1 augustus 2017 heeft de heffingsambtenaar een dwangsom toegekend van € 40.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de dwangsombeschikking bezwaar gemaakt.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar bij uitspraak van 28 juni 2018 afgewezen.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep in haar uitspraak van 2 mei 2019 ongegrond verklaard.
1.5.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 18 juni 2019 en aangevuld bij brief van 1 augustus 2018.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend met dagtekening 4 september 2020.
De heffingsambtenaar heeft daarop gereageerd bij brief van 10 september 2020. Een afschrift hiervan is verstrekt aan de wederpartij.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2020. De gemachtigde is verschenen. De heffingsambtenaar is, met kennisgeving daarvan, niet verschenen.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld (belanghebbende en de heffingsambtenaar worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’).
“1. Verweerder heeft aan eiseres op 15 april 2016 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ter hoogte van € 64,10 (€ 4,10 aan parkeerbelasting en
€ 60 aan kosten in verband met het opleggen van de naheffingsaanslag). Met dagtekening 31 mei 2016 heeft verweerder een duplicaatnaheffingsaanslag aan eiseres verzonden. In de toelichting onder “4. BEZWAARSCHRIFT” staat het volgende vermeld.

U kunt het bezwaarschrift schriftelijk indienen bij de gemeente Haarlem, t.a.v. de Inspecteur Belastingen, Postbus 796, 2130 AT Hoofddorp.
2. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting. Dit bezwaar is gedagtekend 26 mei 2016 en op 30 mei 2016 door verweerder ontvangen.
3. Eiseres heeft een kopie van haar bezwaarschrift verstuurd naar het volgende adres en daarbij de volgende gegevens opgenomen.
“De Inspecteur Belastingen (…)
Gemeente Haarlemmermeer Fax: 023-5563561 (buiten gebruik)
Antwoordnummer 400 Email: info@haarlemmermeer.nl
2130 WB Hoofddorp (…)”
Als bijlage bij het bezwaarschrift is een ‘formulier dwangsom bij niet tijdig beslissen’ opgenomen. In voormeld formulier staat bij de datum vermeld: 2 mei 2017. In het formulier staat het volgende ‘voorgedrukt’:
“Dit formulier volledig ingevuld en ondertekend opsturen naar het bestuurs
-orgaan waar u de aanvraag of het bezwaar heeft ingediend.”
Vervolgens is daarbij ingevuld:
“(…)
Gemeente Haarlem, t.a.v. de Inspecteur Belastingen
(…)
Postbus 796
(…)
2130 AT HOOFDDORP”
4. Op het bezwaarschrift staat het volgende gestempeld:

INGEKOMEN
08 MEI 2017
5. De gemachtigde van eiseres, G. Veldhuizen, is een professioneel gemachtigde welke optreedt in verschillende bestuursrechtelijke procedures.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hier nog de volgende feiten aan toe.
2.3.
Belanghebbende heeft in hoger beroep de volgende stukken overlegd: (i) een – naar belanghebbende stelt – faxverzendbewijs d.d. 2 mei 2017 betreffende een formulier dwangsom bij niet tijdig beslissen op bezwaar van 26 mei 2016 , (ii) een faxverzendbewijs d.d. 2 mei 2017 betreffende een pro forma bezwaarschrift d.d. 26 mei 2016, (iii) een e-mail d.d. 2 mei 2017 afkomstig van ‘info@juradvin.nl’ en gericht aan ‘info’ met als onderwerp “20160526; proformabezwaar.doc; 20170502; Ingebrekestelling.pdf”, en (iv) een e-mail d.d. 3 mei 2017 afkomstig van ‘info en gericht aan ‘Juradvin’ met als onderwerp ‘Read: RE: Ontvangstbevestiging’.

3.Geschil in hoger beroep

Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep de hoogte van de dwangsom in geschil.

4.Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft als volgt overwogen en beslist.
“10. Op grond van artikel 4:17, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de eerste dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Uit het tweede lid van voormeld artikel volgt dat de dwangsom voor de eerste veertien dagen dat het bestuursorgaan in gebreke is € 20 per dag bedraagt.
11. Op grond van artikel 2:15, eerste lid, van de Awb kan een bericht elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend.
12. Eiseres stelt dat zij op 2 mei 2017 een ingebrekestelling heeft verstuurd per fax, per e-mail en per brief naar het door verweerder gecommuniceerde adres en dat verweerder deze ingebrekestelling ook op die datum heeft ontvangen.
13. Ten aanzien van de fax overweegt de rechtbank dat uit de kopie van het bezwaarschrift volgt dat de gemachtigde van eiseres wist dat hij de ingebrekestelling stuurde naar een faxnummer dat kennelijk buiten gebruik was. Immers, in zijn brief heeft de gemachtigde achter het faxnummer opgenomen: “
(buiten gebruik)”. Ten aanzien van de e-mail overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet is gebleken dat de door gemachtigde gestelde verzonden e-mail is ontvangen door de geadresseerde ‘info@haarlemmermeer.nl’, dan wel verweerder. Eiseres heeft geen ontvangstbevestiging van de e-mail overgelegd.
14. Niet gebleken is dat verweerder kenbaar heeft gemaakt dat de weg geopend is om een bezwaar, dan wel een ingebrekestelling elektronisch (per fax dan wel per e-mail) naar verweerder te zenden.
15. De rechtbank overweegt dat anders dan de gemachtigde stelt, hij de ingebrekestelling niet heeft gezonden aan het gecommuniceerde postadres. Immers op de voorzijde van de duplicaat naheffingsaanslag staat drie maal hetzelfde postadres (Postbus 796, 2130 AT Hoofddorp) afgedrukt. Bij twee van die vermeldingen staat vermeld: “gemeente Haarlem”. Daarnaast staat in de rechtsmiddelenverwijzing op de achterzijde van de duplicaat naheffingsaanslag nogmaals voormeld postadres afgedrukt. De rechtbank overweegt voorts dat gemachtigde blijkens het formulier ingebrekestelling kennelijk wel op de hoogte was van het juiste postadres en het juiste bestuursorgaan. Immers, in dit formulier heeft de gemachtigde als bevoegd bestuursorgaan de gemeente Haarlem en het juiste postadres opgenomen.
16. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de professioneel gemachtigde van eiseres willens en wetens de ingebrekestelling via verschillende, al dan niet daarvoor opengestelde, kanalen uitsluitend stuurde naar een niet bevoegd bestuursorgaan. De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat de gemachtigde zo gehandeld heeft met geen enkel ander doel dan de besluitvorming te vertragen en dat op die manier een zo hoog mogelijk bedrag aan dwangsommen verbeurd werd. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om voor wat betreft de aanvang van de termijn van de ingebrekestelling af te wijken van het tijdstip waarop deze ingebrekestelling per brief door verweerder is ontvangen. Aangezien op de brief met de ingebrekestelling een stempelafdruk staat met “INGEKOMEN 08 MEI 2017”, gaat de rechtbank ervan uit dat verweerder de ingebrekestelling op die datum heeft ontvangen. Derhalve was verweerder over 23 en 24 mei 2017 een dwangsom verschuldigd van in totaal € 40. Verweerder heeft de dwangsom overeenkomstig vastgesteld.
17. Hetgeen eiseres voorts heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
18. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof neemt dit oordeel over en maakt het tot de zijne.
5.2.
Voor zover belanghebbende met de door hem in hoger beroep overgelegde nadere stukken (zie onder 2.3.) heeft willen betogen dat de ingebrekestelling al op 2 mei 2017 door een onbevoegd bestuursorgaan (dat onderdeel uitmaakt van de gemeente Haarlemmermeer en niet van de gemeente Haarlem) is ontvangen en dat die datum tot uitgangspunt dient te worden genomen bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom, faalt dit betoog. Het Hof overweegt als volgt.
5.3.
Ter onderbouwing van zijn betoog dat 2 mei 2017 tot uitgangspunt dient te worden genomen, beroept belanghebbende zich op het derde lid van artikel 6:15 van de Awb. Aldaar is bepaald dat het tijdstip van indiening bij het onbevoegde bestuursorgaan bepalend is voor de vraag of het bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend, behoudens in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De heffingsambtenaar voert aan dat in dit geval sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht en dat het eerste zinsdeel van dit derde lid niet van toepassing is.
5.4.
Partijen zien er aan voorbij dat artikel 6:15 van de Awb niet van toepassing is, nu er geen sprake is van de indiening van een bezwaar- of beroepschrift maar van een ingebrekestelling. Ter zake van een zodanig geschrift is artikel 2:3, lid 1, Awb van toepassing, alwaar enkel is bepaald dat het bestuursorgaan geschriften tot behandeling waarvan kennelijk een ander bestuursorgaan bevoegd is, onverwijld doorzendt naar dat bestuursorgaan, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de afzender. Uit die bepaling volgt derhalve niet de door belanghebbende gewenste bijstelling van het tijdstip van indiening van het geschrift naar die van eerste indiening bij het onbevoegde bestuursorgaan, zoals voor bezwaar- en beroepschriften wel is bepaald in artikel 6:15, lid 3, Awb.
5.5.
Uit het voorgaande volgt dat, ook als er veronderstellende wijs vanuit wordt gegaan dat belanghebbende de ingebrekestelling op 2 mei 2017 bij een onbevoegd bestuursorgaan heeft ingediend, hetgeen op grond van de gedingstukken nog niet aanstonds aannemelijk is, als startdatum van de termijn waarover de dwangsom verschuldigd is heeft te gelden de datum waarop de ingebrekestelling door het bevoegde bestuursorgaan is ontvangen. Zoals de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld, is op grond van de gedingstukken aannemelijk geworden dat die ontvangst niet eerder dan op 8 mei 2017 heeft plaatsgevonden. Die datum van ontvangst is dus het uitgangspunt voor de berekening van de termijn voor de dwangsom.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. N. Djebali, voorzitter, C.J. Hummel en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 22 december 2020 in het openbaar uitgesproken en wordt gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.