ECLI:NL:GHAMS:2020:3971

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2020
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
23-002937-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van contant geldbedrag van € 5.650 door verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van het witwassen van een bedrag van € 5.650, dat hij op 8 augustus 2016 in Amsterdam voorhanden had. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 of 10 dagen hechtenis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij het geld had gespaard en dat het afkomstig was van vrienden. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaring van de verdachte niet concreet, eenduidig of verifieerbaar was. De verdachte had geen bankrekening en verklaarde dat hij het geld contant had ontvangen van vrienden, maar kon geen bewijs of namen van deze vrienden geven. Het hof heeft vastgesteld dat er geen bewijs was voor een legale herkomst van het geld, waardoor het vermoeden van witwassen gerechtvaardigd was. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week met een proeftijd van twee jaar. Tevens is het in beslag genomen geldbedrag van € 5.650 verbeurd verklaard.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002937-19
Datum uitspraak: 17 september 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer
13-104930-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1972,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
3 september 2020.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 8 augustus 2016, te Amsterdam, althans in Nederland, een voorwerp (te weten een geldbedrag van (in totaal) 5.650 euro) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van een voorwerp (te weten een geldbedrag van (in totaal) 5.650 euro), gebruik heeft gemaakt en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit voorwerp voorhanden had, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had kunnen vermoeden, dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig misdrijf
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsmotivering

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken. De verdachte heeft een verklaring afgelegd over de herkomst van het geldbedrag. Het is voor de verdachte lastig te verklaren over de relaties die hij heeft met vrienden. De verdachte heeft geen bankrekening en kon niet anders dan het geld contant opsparen. Dit is niet zonder meer ongeloofwaardig omdat de verdachte hier illegaal verblijft en om die reden geen bankrekening kan openen. Verder wil de verdachte zijn vrienden niet bij deze procedure betrekken en heeft hij om die reden hun namen niet genoemd. Nu de verdachte een geloofwaardige verklaring heeft afgelegd kan geen veroordeling volgen, aldus de raadsman.
Naar bestendige jurisprudentie kan in een geval als het onderhavige, waarin geen direct bewijs aanwezig is voor inkomsten uit brondelicten, witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Het ligt op de weg van het openbaar ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. De toetsing door de rechter dient daarbij de volgende stappen te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien dit zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zodra het door de verdachte aldus geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve legale herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige verklaring overblijft.
De verdachte is na een melding van huiselijk geweld door de politie aangehouden. Bij die aanhouding zag een verbalisant dat een plastic zakje uit de linker broekzak van verdachte dreigde te vallen. De verbalisant heeft dit uit de broekzak gehaald en zag dat in het plastic zakje een dik pak papiergeld zat. Er bleek na onderzoek € 5.650 aan contant geld in te zitten. De ex-partner van de verdachte, bij wie de verdachte was toen de melding van huiselijk geld binnenkwam, verklaarde dat de verdachte geen werk heeft en dat zij niet weet hoe hij aan geld komt.
Uit nader onderzoek van de politie volgt dat de verdachte in 2012, 2013 en 2014 uit arbeid nettoloon ontvangen heeft van respectievelijk € 3.815, € 9.430 en € 6.657. De verdachte heeft verder geen bancaire tegoeden, effecten of verzekeringen (gehad). In 2011 had de verdachte een positief banksaldo had van
€ 104 en in de rest van de hiervoor genoemde jaren een banksaldo van 0 euro of zelfs een negatief banksaldo.
In zijn verhoor heeft de verdachte verklaard dat hij geen werk had en sinds twee jaar ook geen uitkering meer ontvangt. Op de vraag hoe de verdachte aan het contante geld kwam, heeft de verdachte geantwoord dat hij al vier maanden aan het sparen was en dat het geld van zijn partner was. De verdachte had al vier maanden verschillende relaties. Soms had hij drie vrienden per dag en deze gaven dan € 200 of € 300 elk.
Dat de verdachte is aangehouden met een groot contant geldbedrag in een plastic zakje in zijn broekzak terwijl zijn ex-partner verklaarde dat de verdachte geen werk had, rechtvaardigt een vermoeden van witwassen. Door nader onderzoek van de politie naar de financiële situatie van de verdachte is dit vermoeden alleen maar sterker geworden. Vervolgens heeft de verdachte een verklaring afgelegd, maar deze verklaring is op geen enkele manier concreet geworden of te verifiëren, nu de verdachte geen gegevens van zijn partners/vrienden heeft willen geven of zijn verklaring op enige andere wijze heeft onderbouwd. Het blijft dus bij de enkele stelling van de verdachte dat hij geld kreeg van vrienden/relaties en hij dat op heeft gespaard tot een bedrag van € 5.650.
Het hof is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat hetgeen de verdachte heeft verklaard geen concrete, eenduidige, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring betreft. Aldus kan het niet anders zijn dan dat het bedrag € 5.650 van misdrijf afkomstig is en dat de verdachte daarvan op de hoogte was. Het verweer wordt daarom verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 augustus 2016, te Amsterdam, een voorwerp te weten een geldbedrag van 5.650 euro voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een bedrag van € 5.650 en aldus geprobeerd inkomsten uit misdrijf te onttrekken aan het zicht van justitie en de fiscus. Witwassen vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Het aangetroffen geld is in beslag genomen en zal verbeurd worden verklaard.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Met deze straf beoogt het hof de verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.

Beslag

Het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp behoort aan de verdachte toe. Het zal worden verbeurd verklaard aangezien het strafbare feit met betrekking tot dit geldbedrag is begaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag ter hoogte van € 5.650,00.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. P.C. Römer en mr. A.R.O Mooy, in tegenwoordigheid van
mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
17 september 2020.
mr. A.R.O Mooy is buiten staat dit arrest te ondertekenen.