In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1988 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vervalst identiteitsbewijs. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na een zitting op 7 oktober 2020. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk zou worden verklaard in het hoger beroep, maar het hof oordeelde anders. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte wel degelijk belang had bij de behandeling van de zaak, ondanks zijn afwezigheid op de zitting.
De tenlastelegging betrof het voorhanden hebben van een vervalst nationaal paspoort van Griekenland. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 augustus 2019 op Schiphol dit vervalste document in zijn bezit had. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De bewezenverklaring was gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof legde een gevangenisstraf van twee maanden op, gelijk aan de straf die in eerste aanleg was opgelegd. Het hof overwoog dat de verdachte met het gebruik van een vervalst paspoort het vertrouwen in overheidsdocumenten had geschonden en dat een vrijheidsbenemende straf passend was. De op te leggen straf was gegrond op artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat gold ten tijde van het bewezenverklaarde.