ECLI:NL:GHAMS:2020:4119

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
23-004390-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten in professioneel verborgen ruimte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepplanten, namelijk 674 stuks, in een professioneel verborgen ruimte in een bedrijfspand te Cruquius. De tenlastelegging betreft het telen, bereiden, bewerken, verwerken en aanwezig hebben van hennepplanten, wat in strijd is met de Opiumwet. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 180 uren. Tijdens de zitting in hoger beroep op 22 juni 2020 heeft de verdediging aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij, aangezien er geen DNA of vingerafdrukken van hem zijn gevonden en hij slechts kort in het pand aanwezig was. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte op de dag van de aanhouding samen met zijn vader in het pand was en dat zijn kleding sterk rook naar hennep. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 180 uren, met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004390-18
datum uitspraak: 6 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, beperkt ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-268349-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 juni 2020.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover nog aan de orde in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 november 2016 te Cruquius, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2]) ongeveer 674, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Verweer

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken nu wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Daartoe heeft de verdediging kort samengevat het volgende aangevoerd. Het is te kort door de bocht om de verdachte te veroordelen voor medeplegen van telen. De verdachte is alleen op 23 november 2016 gezien bij het pand en hij is toen maar kort binnen geweest. Er zijn ook geen DNA of vingerafdrukken van de verdachte gevonden. Daartegenover staat dat het pand werd gehuurd door [medeverdachte 1] en dat ook zijn bus in de periode voorafgaand aan het aantreffen van de hennepkwekerij bij het pand is gezien. Ook andere aanwijzingen, zoals de Poolse teksten in de kweekruimte, wijzen niet op betrokkenheid van de verdachte. Bovendien heeft de verdachte nooit de sleutel van het pand gehad. Dat de kleding en de schoenen van de verdachte volgens de verbalisanten sterk zouden hebben geroken naar hennep is onvoldoende om tot een veroordeling te komen, nu dit een subjectieve waarneming betreft. Hetzelfde geldt voor de bevindingen dat de planten kort voor de aanhouding van de verdachte zouden zijn bewaterd. Niet kan worden vastgesteld wanneer en door wie de planten precies water hebben gekregen. Dit kan immers ook langer geleden zijn en ook [medeverdachte 1] had de toegang tot het pand. Voor zover de verdachte de planten zou hebben water gegeven, leidt dit bovendien tot hooguit medeplichtigheid en niet tot medeplegen (zie ook het arrest van het Hof Den Bosch van 7 september 2016 ECLI:NL:GHSHE:2016:4044).

Beoordeling

Het hof overweegt als volgt.
Het hof wijst er allereerst op dat in hoger beroep de gehele tenlastelegging ten aanzien van feit 1 weer aan de orde is, dus niet alleen het door de rechtbank bewezenverklaarde “telen”, maar ook het bereiden, bewerken, verwerken en aanwezig hebben. Voor zover de verdediging meent dat alleen het telen nog aan de orde is, gaat dit uit van een onjuiste rechtsopvatting. Voor de beoordeling in onderhavige zaak speelt de door de verdediging aangebrachte beperking in het verweer echter geen rol van betekenis.
Het hof is van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 674 hennepplanten en overweegt daartoe als volgt. Op 23 november 2016 werd een in werking zijnde, professioneel ingerichte hennepkwekerij aangetroffen in een bedrijfsruimte. Op die dag is waargenomen dat de verdachte samen met zijn vader, medeverdachte [medeverdachte 2], in het pand aanwezig is geweest. Zij zijn vervolgens aangehouden toen zij het terrein van het pand afliepen. De verbalisanten hebben bij de aanhouding waargenomen dat de kleding en de schoenen van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] sterk roken naar hennep, terwijl in het pand buiten de aldaar aanwezige afgesloten en verborgen kweekruimte slechts een lichte hennepgeur hing. Het hof heeft daarbij geen aanleiding te twijfelen aan deze bevindingen van de verbalisanten, gelet op de kennis en ervaring van de verbalisanten met dergelijke feiten, en het feit dat deze waarnemingen door meerdere verbalisanten zijn gedaan. Het hof leidt hieruit dan ook af dat de verdachte in de kweekruimte is geweest.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 23 november 2016 te Cruquius, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [adres 2] ongeveer 674 hennepplanten.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepplanten in een professioneel verborgen ruimte in een bedrijfspand. Gezien de hoeveelheid aangetroffen planten, te weten 674 stuks, gaat het hof er van uit dat de hennep voor verdere verspreiding was bedoeld. Het gebruik van hennep kan schadelijke gevolgen meebrengen voor de gezondheid van gebruikers. Het hof heeft gelet op de straffen die voor het aanwezig hebben van hoeveelheden van 500 tot 1000 hennepplanten plegen te worden opgelegd. Die straffen hebben hun weerslag gevonden in de oriëntatiepunten van het LOVS. Daarin worden een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 180 uren voorgesteld.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O. Mooy, mr. A.P.M. van Rijn en mr. M. Jurgens, in tegenwoordigheid van
mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 juli 2020.
mr. A.R.O. Mooy is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]