ECLI:NL:GHAMS:2020:534

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2020
Publicatiedatum
21 februari 2020
Zaaknummer
23-003614-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor hennepteelt en diefstal van elektriciteit in Zaandam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1983 op de Nederlandse Antillen, was eerder veroordeeld voor hennepteelt en diefstal van elektriciteit. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen het vonnis van 2 oktober 2018. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk telen van hennepplanten en het wederrechtelijk afnemen van elektriciteit van Liander N.V. De verdachte heeft betoogd dat hij niet op de hoogte was van de hennepkwekerij, omdat hij de woning had onderverhuurd aan een derde partij. Het hof heeft echter vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor deze stelling en dat de verdachte zelf de huurder en gebruiker van de woning was. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur, subsidiair 50 dagen hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij Liander N.V. tot schadevergoeding van € 2.388,19 toegewezen, omdat de verdachte als gevolg van zijn handelen schade had veroorzaakt. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003614-18
datum uitspraak: 21 februari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 2 oktober 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-141406-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1983,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
7 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 juni 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 189 planten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks van 24 januari 2017 tot en met 14 juni 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (uit een pand, gelegen aan de [adres 2]) een hoeveelheid stroom/elektriciteit heeft weggenomen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen stroom/elektriciteit onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bespreking verweer

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, aangezien er onvoldoende bewijs is dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de hennepkwekerij. De verdachte heeft verklaard dat hij de woning heeft onderverhuurd aan [naam 1].
Het hof overweegt en beslist als volgt.
Op grond van de stukken van het dossier stelt het hof vast dat de verdachte in ieder geval vanaf januari 2017 huurder en gebruiker was van de woning aan de [adres 2] te Zaandam. Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt voor de stelling van de verdachte dat een ander dan de verdachte van die woning gebruik heeft gemaakt. Ook is op geen enkele wijze aannemelijk geworden dat de verdachte de woning onderverhuurde aan “[naam 1]”. De verdachte heeft daartoe geen enkel identificerend gegeven van deze [naam 1] of anderszins stukken ter onderbouwing van zijn stelling overgelegd. De ter zitting overgelegde schriftelijke verklaring van [naam 2] van juli 2019 dat hij [naam 1] wel eens tegenkwam bij het aanbellen of ophalen bij de woning is onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat [naam 1] de woning huurde. Ook de ter zitting afgelegde verklaring van de getuige [getuige] leidt niet tot een ander oordeel, nu alle informatie van de verdachte afkomstig is en [getuige] [naam 1] zelf nooit heeft gesproken; het enkele zien van [naam 1] is onvoldoende.
Voornoemde verklaring van [naam 2] houdt in dat hij de hond van de verdachte, [naam 3], uitliet en dat de hond in februari 2017 bij hem was toen de verdachte op vakantie was. Tevens verklaart [naam 2] dat hij in de woning van de verdachte in Zaandam kwam, dat hij overal kon komen en dat hij wel eens [naam 1] tegenkwam bij het aanbellen aan/ophalen van de hond bij de woning.
Naast het feit dat niet duidelijk is in welke periode dit heeft plaatsgevonden, strookt deze verklaring ook niet met de verklaring van de verdachte over [naam 4] die voor de honden zorgde als hij, verdachte, met vakantie was en dat [naam 4] [naam 1] niet kende, dat [naam 4] alleen maar binnenkwam via de tuindeur en daar de honden haalde en verder niet binnen in de woning kwam.
Gezien het voorgaande stelt het hof de verklaring van de verdachte, dat hij de woning heeft onderverhuurd, dan ook als ongeloofwaardig terzijde.

Voorwaardelijk verzoek

Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep verzocht – indien het hof de verdachte niet vrijspreekt – “[naam 4]” te doen horen als getuige nu er van hem een telefoonnummer bekend is.
Het hof is van oordeel dat het voorwaardelijk verzoek beoordeeld dient te worden aan de hand van het noodzaak-criterium, nu dit verzoek eerst ter terechtzitting is gedaan. Het hof wijst het verzoek af en overweegt daartoe dat gezien de door de raadsman gegeven onderbouwing de noodzaak daartoe niet is gebleken is, reeds omdat de verdachte ter zitting heeft verklaard dat [naam 4] [naam 1] niet kent.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 13 juni 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres 2] een hoeveelheid van in totaal 189 hennepplanten;
2.
hij in de periode van 24 januari 2017 tot en met 14 juni 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand, gelegen aan de [adres 2] een hoeveelheid elektriciteit heeft weggenomen, toebehorende aan Liander N.V., waarbij verdachte die weg te nemen elektriciteit onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1. Het hof neemt over uit het proces-verbaal dat één geheel uitmaakt met de aantekening van het mondelinge vonnis waarvan beroep, de bewijsmiddelen I, II, IV en V.
2. De verklaring van de
verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 2 oktober 2018.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb de woning aan de [adres 2] te Zaandam gehuurd van [naam 5]. Ik ben de huur blijven betalen. In januari 2017 woonde ik daar nog.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur, subsidiair 50 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt - kort gezegd - aan het telen van een groot aantal hennepplanten. Het telen van hennep is een illegale activiteit waarmee aanzienlijke winsten kunnen worden behaald. Daarnaast is hennep bij gebruik niet alleen schadelijk voor de volksgezondheid, maar ook direct en indirect de oorzaak van vele vormen van criminaliteit. Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van voor de hennepkwekerij benodigde elektriciteit. De verdachte heeft op illegale wijze stroom afgetapt zonder dat dit werd geregistreerd waardoor het energiebedrijf schade heeft opgelopen. Tevens levert het illegaal en ondeskundig aftappen van elektriciteit (brand)gevaar op voor de omwonenden.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij Liander N.V.

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.388,19. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij Liander N.V.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Liander N.V. ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.388,19 (tweeduizend driehonderdachtentachtig euro en negentien cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Liander N.V., ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 2.388,19 (tweeduizend driehonderdachtentachtig euro en negentien cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 33 (drieëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 14 juni 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. N.A. Schimmel en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 februari 2020.
Mr. van Die is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]