ECLI:NL:GHAMS:2020:684

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
23-000248-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

ISD-maatregel opgelegd aan verdachte wegens ernstige en herhaalde strafbare feiten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling, bedreiging, vernieling en diefstal. De verdachte, geboren in 1984, had een lange geschiedenis van crimineel gedrag, met name in de gemeente Alkmaar. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een reeks van misdrijven, waaronder het opzettelijk vernielen van goederen, het mishandelen van slachtoffers en het bedreigen van personen met geweld. De verdachte had ook een wapen van categorie I in zijn bezit, wat de ernst van zijn daden vergrootte. Het hof heeft de eerdere vonnissen van de politierechter en de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan andere feiten. Gezien de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, heeft het hof besloten om een ISD-maatregel voor de duur van twee jaren op te leggen, met als doel de verdachte te behandelen en de maatschappij te beschermen tegen zijn gedrag. Het hof heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers van zijn daden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000248-18
datum uitspraak: 18 februari 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen
- het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 17 augustus 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-800131-16 en 14-810486-12 (TUL) (zaak A);
- het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 2 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-109983-17 (zaak B);
- het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 10 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-800370-17, 14-810486-12 (TUL) en 15-194893-16 (TUL) (zaak C);
- het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 februari 2016, in de gevoegde strafzaken met parketnummers 15-252332-15 en 15-250877-15 (zaak D) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1984,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2019 en 4 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg in zaak A en zaak C.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormelde vonnissen.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak A:1.
hij op of omstreeks 26 maart 2016 in de gemeente Alkmaar [benadeelde 1] heeft mishandeld door haar bij de keel te pakken en/of meermalen met gebalde vuist(en) op/tegen het hoofd te slaan en/of te stompen;
2.
hij op of omstreeks 26 maart 2016 in de gemeente Alkmaar opzettelijk en wederrechtelijk een plantenbak, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, immers heeft hij, verdachte, die plantenbak losgetrokken van de gevel en/of vervolgens deze plantenbak tegen een raam gegooid en/of op de grond gegooid;
3.
hij op of omstreeks 20 december 2015 in de gemeente Alkmaar [benadeelde 3] heeft mishandeld door die [benadeelde 3] meermalen met kracht tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen;
4.
hij op of omstreeks 24 juni 2016 in de gemeente Alkmaar opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Renault Clio, kleur blauw), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, immers heeft hij, verdachte, tegen de buitenspiegel van die auto getrapt en/of het raam van de rechterachterdeur van die auto ingeslagen;
Zaak B:1.
hij, in of omstreeks de periode van 23 januari 2017 tot en met 14 maart 2017 te Alkmaar, althans in Nederland meermalen althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van €300 en/of een geldbedrag van €975, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), doordat hij, verdachte,
- gebruik heeft gemaakt van een of meer valse namen, te weten [verdachte] en/of [verdachte] en/of [verdachte], en/of
- ( vervolgens) met gebruikmaking van deze namen op het internet, te weten op de website [website], een of meer advertenties heeft geplaatst met daarin een woning te huur aangeboden, en/of
- ( vervolgens) met een of meer van voornoemde personen afspraken heeft gemaakt en/of een huurovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de huur van die aangeboden woning, en/of
- ( vervolgens) voornoemde personen heeft verzocht als borg de aanbetaling van een (contant) geldbedrag aan hem, verdachte, te doen toekomen, en/of
- daarbij zich voor heeft gedaan als eigenaar/bezitter en/of als bonafide/betrouwbare verhuurder van die woning en/of
- het vertrouwen bij voornoemde personen heeft gewekt dat zij de te huur aangeboden woning daadwerkelijk zouden gaan bewonen en/of na ontbinding van de huurovereenkomst de door hen betaalde borgretour zouden ontvangen;
2.
hij, op of omstreeks 5 maart 2017 te Alkmaar, althans in Nederland [benadeelde 7] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 7] (via Whatsapp) een foto te sturen waarop hij, verdachte, te zien is met een (nabootsing van een) vuurwapen en/of die [benadeelde 7] (via Whatsapp) dreigend de woorden toe te voegen "Ik ben klaar voor woe wilt komen. Test me, schiet ik door je raam heen kan je zien wat voor speelgoed t is", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij, in of omstreeks 5 maart 2017 tot en met 14 maart 2017 te Heerhugowaard, althans in Nederland (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukwapen (sterk gelijkend op een Glock 18), zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad;
Zaak C:1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 augustus 2017 tot en met 3 september 2017 te Heerhugowaard en/of Alkmaar en/of (elders) in Nederland, [benadeelde 1] (geboren op [geboortedag 2] 1983) (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 1] dreigend de woorden toe te voegen:
- " Dan ga je mij die kankernummertje geven want ik sla je helemaal dood dadelijk", en/of
- " Ik ga jou afmaken", en/of
- " Ik ga jou dit leven ontnemen", en/of
- " Ik steek je neer Sma. Op mijn moeder, maandag steek ik je neer", en/of
- " Meisje, ik ga jou doodsteken op het fucking schoolplein", en/of
- " Op mijn moeders dood jij krijgt een mes in je gezicht", en/of
- " Echt waar ik ga je steken als ik je zie. Echt waar. Ik maak je kapot", en/of
- " Ik heb net al mijn kinderen gezien. Ik had gewoon hun nek om kunnen draaien", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Zaak D, onder parketnummer 15-252332-15:1.
hij op of omstreeks 7 juli 2015 te Heerhugowaard met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen ongeveer 43 liter benzine (euro 95), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 8], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Zaak D, onder parketnummer 15-250877-15:1.
hij op of omstreeks 19 oktober 2015 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde 9] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag groot 20 euro, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde 9], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, tegen die [benadeelde 9] heeft gezegd 20 euro te willen hebben of anders zou hij de tanden van die [benadeelde 9] uit zijn mond slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 19 oktober 2015 te Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (Giant, type Ultimo), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 9], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

De vonnissen waarvan beroep zullen worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank en de politierechter.

Vrijspraak

Zaak A, feit 1
Met de advocaat-generaal en de raadsman heeft het hof, gelet op de in hoger beroep ter terechtzitting overgelegde WhatsApp-gesprekken tussen de verdachte en de aangeefster, niet de overtuiging bekomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van de aangeefster, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Zaak B, feit 1
Anders dan de advocaat-generaal is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem in zaak B onder 1 ten laste is gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Daartoe overweegt het hof als volgt.
De vraag die het hof moet beantwoorden is of de verdachte de aangeefsters door aanwending van een of meer oplichtingsmiddelen (het aannemen van een valse naam of een valse hoedanigheid, het toepassen van listige kunstgrepen en/of het gebruik maken van een samenweefsel van verdichtsels) heeft bewogen tot een bepaalde gedraging, te weten de afgifte van een geldbedrag. Hierbij is van belang (telkens) te bepalen of het aangewende oplichtingsmiddel ertoe bestemd en geschikt is slachtoffers daadwerkelijk tot afgifte te bewegen, oftewel dat sprake is van causaal verband.
De verdachte was huurder van een woning aan de [adres 2] in Alkmaar. Hij heeft met gebruikmaking van verschillende valse namen, te weten [verdachte], [verdachte] en [verdachte], via [website] advertenties geplaatst om zijn woning (onder) te verhuren. Via [website] is de verdachte in contact gekomen met de aangeefsters [benadeelde 5] en [benadeelde 6] en heeft hij met hen een afspraak gemaakt om de woning te bezichtigen, waarbij de verdachte zich vervolgens voordeed als (familie van een) bonafide verhuurder. [benadeelde 5] heeft, ter aanbetaling, een bedrag van € 300,- betaald aan de verdachte voorafgaand aan het tekenen van het huurcontract. [benadeelde 6] heeft, na ondertekening van een huurcontract, een bedrag van € 975,- overgemaakt op een bankrekening op naam van [naam 1], een kennis van de verdachte.
Dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van valse namen staat derhalve vast. Ook staat vast dat de aangeefsters elk aan de verdachte een geldbedrag hebben betaald, terwijl de tegenprestatie van de zijde van verdachte achterwege is gebleven. Het hof acht evenwel niet bewezen dat de aangeefsters mede onder invloed van de door het oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken zijn overgegaan tot de betaling van de geldbedragen. Dit kan niet uit het dossier worden afgeleid. Uit de aangiftes lijkt te volgen dat de aangeefsters tot het betalen van de geldbedragen zijn bewogen door de wens het aangeboden appartement te huren en niet zozeer door de opgave van valse namen door de verdachte.
Zaak D, onder parketnummer 15-25332-15
Anders dan de advocaat-generaal acht het hof, met de raadsman, de kwaliteit van de zich in het dossier bevindende
stillsniet van dien aard dat op grond daarvan de herkenning van de verdachte kan worden gebaseerd. Het voorgaande maakt dat, bij gebrek aan enig ander direct bewijs van betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde, hij daarvan dient te worden vrijgesproken. De enkele omstandigheid dat de verdachte enkele dagen later als bestuurder van het bij de diefstal betrokken voertuig is gezien, is bij gebreke aan andere bewijsmiddelen onvoldoende om te kunnen concluderen dat hij ook bij de ten laste gelegde diefstal de bestuurder van de auto (en dus degene die heeft getankt zonder te betalen) is geweest.

Bewijsoverweging

Zaak A
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het in zaak A onder 2 en 4 ten laste gelegde bepleit. Daartoe heeft hij – kort samengevat – aangevoerd dat niet blijkt van schade aan de plantenbak en dat de verdachte geen opzet heeft gehad op de vernielingen.
Het hof verwerpt de verweren van de raadsman. Hetgeen door hem is betoogd tot vrijspraak vindt zijn weerlegging in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen.
Zaak B
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat, gelet op de context waarbinnen de uitlatingen door de verdachte zijn gedaan, geen redelijke vrees bij de aangever kan zijn ontstaan.
Het hof verwerpt ook dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Aangever [benadeelde 7] heeft verklaard dat hij op 5 maart 2017 door de verdachte is bedreigd. De verdachte heeft per WhatsApp-bericht een foto doorgestuurd waarop hijzelf te zien was met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. De verdachte heeft daarbij de tekst gevoegd “Ik ben klaar voor woe (
het hof begrijpt: wie) wil komen” en “Test me, schiet ik door je raam heen kan je zien wat voor speelgoed t is”.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de bedreigingen, op de hiervoor omschreven wijze geuit, van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat daarmee de redelijke vrees bij de aangever heeft kunnen ontstaan dat het misdrijf waarmee de verdachte heeft gedreigd, gepleegd zou kunnen worden.
Zaak D
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het in zaak D onder parketnummer 15-250877
-15 onder 1 ten laste gelegde bepleit en daartoe, onder verwijzing naar de door de raadsman overgelegde schriftelijke verklaring van de verdachte, kort samengevat, aangevoerd dat geen sprake is geweest van afpersing. De verdachte is slechts met de aangever en de getuige naar de pinautomaat gegaan om het geld waarop hij recht had te krijgen.
Ook dit verweer faalt, en wel op grond van het volgende.
Aangever [benadeelde 9] heeft verklaard dat de verdachte hem ervan beschuldigde zijn punten op de gokkast te hebben verbruikt en dat hij de verdachte daarom € 20,- moest betalen. De verdachte zei dit op een dwingende en agressieve manier en zei bovendien dat hij, wanneer de aangever hem dit geld niet zou betalen, de tanden uit diens bek zou slaan. Nadat de aangever de verdachte vertelde dat hij geen geld op zak had, pakte deze diens fiets “als onderpand”. Even later is de verdachte weggereden op de fiets van de aangever. Deze verklaring vindt op de essentiële punten in belangrijke mate steun in de verklaring van de getuige [getuige]. Het hof heeft geen reden om aan de inhoud van die verklaringen te twijfelen. Hetgeen de verdachte, blijkens zijn door de raadsman overgelegde schriftelijke verklaring, tegenover deze belastende verklaringen heeft gesteld, maakt dit niet anders.
Anders dan de raadsman heeft betoogd kan het door de verdachte vertoonde gedrag, zoals hiervoor uiteengezet, niet anders worden geduid dan als een strafbare poging tot afpersing.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 2, 3 en 4, het in zaak B onder 2 en 3, het in zaak C, en het in zaak D (onder parketnummer 15-250877-15) onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:2.
hij op 26 maart 2016 in de gemeente Alkmaar opzettelijk en wederrechtelijk een plantenbak, toebehorende aan [benadeelde 2], heeft vernield, immers heeft hij die plantenbak losgetrokken van de gevel en vervolgens tegen een raam gegooid;
3.
hij op 20 december 2015 in de gemeente Alkmaar [benadeelde 3] heeft mishandeld door die [benadeelde 3] meermalen met kracht tegen het hoofd en elders tegen het lichaam te slaan en/of te schoppen;
4.
hij op 24 juni 2016 in de gemeente Alkmaar opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Renault Clio, kleur blauw), toebehorende aan [benadeelde 4], heeft beschadigd, immers heeft hij tegen de buitenspiegel van die auto getrapt en het raam van de rechterachterdeur van die auto ingeslagen;
Zaak B:2.
hij op 5 maart 2017 te Alkmaar [benadeelde 7] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door [benadeelde 7] (via WhatsApp) een foto te sturen waarop hij te zien is met een nabootsing van een vuurwapen en [benadeelde 7] (via WhatsApp) dreigend de woorden toe te voegen "Ik ben klaar voor wie wil komen. Test me, schiet ik door je raam heen kan je zien wat voor speelgoed ‘t is";
3.
hij op 14 maart 2017 in Nederland een wapen van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukwapen (sterk gelijkend op een Glock 18), voorhanden heeft gehad;
Zaak C:hij op tijdstippen in de periode van 29 augustus 2017 tot en met 3 september 2017 in Nederland, [benadeelde 1] (geboren op 30 april 1983) telkens heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [benadeelde 1] dreigend de woorden toe te voegen:
- " Dan ga je mij die kankernummertje geven want ik sla je helemaal dood dadelijk", en
- " Ik ga jou afmaken", en
- " Ik ga jou dit leven ontnemen", en
- " Ik steek je neer Sma. Op mijn moeder, maandag steek ik je neer", en
- " Meisje, ik ga jou doodsteken op het fucking schoolplein", en
- " Op mijn moeders dood jij krijgt een mes in je gezicht", en
- " Echt waar ik ga je steken als ik je zie. Echt waar. Ik maak je kapot";
Zaak D (met parketnummer 15-250877-15):1.
hij op 19 oktober 2015 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde 9] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, groot 20 euro, toebehorende aan die [benadeelde 9], tegen die [benadeelde 9] heeft gezegd 20 euro te willen hebben of anders zou hij de tanden van die [benadeelde 9] uit zijn mond slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 19 oktober 2015 te Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (Giant, type Ultimo), toebehorende aan [benadeelde 9].
Hetgeen in zaak A onder 2, 3 en 4, zaak B onder 2 en 3, zaak C en zaak D (met parketnummer 15-250877-15) onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het in de zaak A onder 3 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het in de zaak A onder 4 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het in zaak B onder 2 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het in de zaak B onder 3 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het in de zaak C bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Het in de zaak D (onder parketnummer 15-250877-15) onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging tot afpersing.
Het in de zaak D (onder parketnummer 15-250877-15) onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak C bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en tot een voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren. Daarbij heeft de rechtbank bijzondere voorwaarden gesteld. De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in i) zaak A bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en ii) voor het in zaak B bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en iii) voor het zaak D bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren wordt opgelegd.
De raadsman van de verdachte heeft betoogd af te zien van oplegging van de ISD-maatregel en heeft verzocht de verdachte te veroordelen tot een, grotendeels voorwaardelijke, gevangenisstraf en een taakstraf voor de maximale duur. De raadsman heeft betoogd dat, hoewel het beeld dat van de verdachte uit het dossier naar voren komt niet positief te noemen is, hij zijn leven inmiddels op orde heeft, zijn drugsgebruik niet langer problematisch is en hij minder vaak met politie en justitie in aanraking komt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een lange reeks van strafbare feiten. Voor een deel betreft dit hinderlijk en asociaal gedrag. Zo heeft de verdachte zonder enige rechtvaardiging goederen van anderen vernield en beschadigd. Voor een ander deel betreft het gewelddadig en bedreigend gedrag. Zo heeft de verdachte een slachtoffer mishandeld door hem, kennelijk zonder enige aanleiding, te slaan en te schoppen. Op deze manier heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden. Een ander slachtoffer heeft de verdachte bedreigd via WhatsApp. De verdachte heeft, door middel van het versturen van een foto van hemzelf met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en het (daarbij) uiten van bedreigende bewoordingen, in enige mate gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer teweeg gebracht. Daarnaast heeft de verdachte een veerdrukwapen voorhanden gehad dat sterk op een echt vuurwapen leek. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke op vuurwapens gelijkende voorwerpen leidt tot gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van zijn ex-vriendin door, per telefoon, zeer dreigende bewoordingen aan haar te uiten. De verdachte heeft daarmee gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer teweeg gebracht.
Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing en de diefstal van een fiets. De verdachte heeft voor eigen rechter gespeeld door eerst te proberen de aangever, door middel van bedreiging met geweld, te dwingen tot betaling van een bedrag van € 20,00 en door vervolgens, toen duidelijk werd dat de aangever dit bedrag niet wilde betalen, de fiets van aangever te stelen. Daarbij heeft de verdachte zijn eigen (financiële) gewin voorop gesteld en zich niet bekommerd om de gevolgen voor het slachtoffer. Dergelijke feiten kunnen gevoelens voor onveiligheid bij het slachtoffer in het bijzonder en de samenleving in het algemeen teweeg brengen.
Het hof heeft kennis genomen van het rapport van 20 december 2019, opgesteld door [naam 2] en [naam 3], respectievelijk als reclasseringswerker en unitmanager verbonden aan GGZ reclassering Fivoor. In dit rapport wordt als volgt geconcludeerd:
De rechtbank Noord-Holland heeft in januari 2018(het hof begrijpt: in zaak C)
de heer [verdachte] een allerlaatste kans gegeven middels het opleggen van een voorwaardelijke ISD-maatregel. In afwachting van de zitting bij het gerechtshof is er sprake van twee nieuwe veroordelingen voor geweldsdelicten. Met voortschrijdend inzicht moet de reclassering constateren dat de laatste pogingen om gedragsverandering te bewerkstelligen bij de heer [verdachte] weer niet het gewenste effect hebben opgeleverd.
Eerder schreven wij al dat het uitgebreide reclasseringsdossier(het hof begrijpt: van de verdachte)
een rode draad laat zien in het ten prooi vallen aan verveling dat vervolgens middelengebruik ten gevolg heeft. Onder invloed van middelen laat betrokkene antisociaal gedrag zien. Tevens zien wij een terugkerend patroon van problemen met zijn (ex-)partner, met wie hij jaren een relatie heeft gehad en drie kinderen heeft. Deze problemen resulteerden geregeld in grensoverschrijdend agressief gedrag. Door de jaren heen is binnen verschillende (drang)kaders en diverse ambulante- dan wel klinische zorgtrajecten geprobeerd betrokkene te begeleiden en ondersteunen naar een delictvrij bestaan. Het reclasseringsdossier laat zien dat betrokkene vrijwel iedere keer een vorm van medewerking heeft verleend aan de verschillende zorgtrajecten, maar dat vooral terugval in middelengebruik en recidive tot voortijdige negatieve beëindiging van de zorg- en reclasseringstrajecten heeft geleid.
Er is een fors dossier met indicaties en onderzoeken waaruit blijkt dat een langdurig intensief (in aanvang klinisch) traject noodzakelijk is om te komen tot verandergedrag. Binnen een voor-waardelijk kader lukt het niet om hiertoe te komen, omdat betrokkene hier niet aan wil mee-werken. Echter, hij blijft recidiveren en zich onttrekken, waardoor wij als GGZ reclassering Fivoor dan ook bij ons standpunt blijven, zoals gesteld in het reclasseringsadvies d.d. 15-12-2017 inzake 15.800370-17, dat alleen binnen het traject van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel toegewerkt kan worden aan recidive vermindering.
Het hof stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat de verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Uit het op naam van de verdachte staande uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 januari 2020 blijkt dat de verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het begaan van onderhavige feiten ten minste drie maal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of een taakstraf, terwijl de in dit arrest bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals ook blijkt uit de genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Gelet op de ernst en het aantal van de door de verdachte begane strafbare feiten en het eerdergenoemde rapport van GGZ Fivoor – waaruit volgt dat (i) bij de verdachte sprake is van een ernstige problematiek die behandeling in een klinisch kader noodzakelijk maakt en (ii) er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan – rest naar het oordeel van het hof thans enkel de oplegging van de ISD-maatregel voor de maximale duur van twee jaren, nu de veiligheid van personen of goederen zulks eist en oplegging van de maatregel, naast het beëindigen van recidive, ook tot beveiliging van de maatschappij strekt.
Om het recidiverisico bij de verdachte in te tomen en om het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal het hof de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
In het voorgaande ligt besloten dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een, grotendeels voorwaardelijke, gevangenisstraf in combinatie met een maximale taakstraf, zoals door de raadsman bepleit.

Beslag

Onttrekking aan het verkeer
In het kader van het onderzoek naar het in zaak B onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit is een imitatiewapen in beslag genomen. Het voorwerp, dat aan de verdachte toebehoort, dient te worden onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar aangezien dit bij gelegenheid van het onderzoek naar de bedoelde verdenking in beslag is genomen en dit kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten als dat waarvan de verdachte werd verdacht. Bovendien is het ongecontroleerde bezit van het imitatie-vuurwapen – mede gelet op het voor afdreiging geschikte uiterlijk daarvan – van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Teruggave aan verdachte
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van het aan hem in zaak B onder 1 ten laste gelegde dienen de in het onderzoek naar dat feit in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten vijf huurovereenkomsten, aan de verdachte te worden teruggegeven.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 975,00 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 395,00 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.431,87, bestaande uit € 431,87 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, waarbij door de benadeelde partij is opgemerkt dat de materiële schade tot een bedrag van € 181,87 zou worden vergoed. Voorts heeft de benadeelde partij € 400,00 aan proceskosten gevorderd.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering en heeft daarbij de opmerking geplaatst dat, in tegenstelling tot hetgeen in de oorspronkelijke vordering was ingevuld, de verzekering geen vergoeding heeft uitgekeerd.
De advocaat-generaal heeft toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 350,00, bestaande uit € 250,00 aan materiële schade en € 100,00 aan immateriële schade, gevorderd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 4 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De benadeelde partij was blijkens de bij het wensenformulier van 1 mei 2018 gedane mededeling en daarbij gevoegde onderbouwing niet voor de ontstane schade verzekerd. Hij heeft hiervoor dus ook geen vergoeding gekregen die op de voet van artikel 6:100 BW moet worden aangemerkt als voordeel en moet worden verrekend met de gevorderde schadevergoeding. Het hof stelt de materiële schade daarom vast op een bedrag van € 431,87. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De door [benadeelde 4] gevorderde immateriële schade zal het hof afwijzen, aangezien een wettelijke grondslag voor toewijzing van deze gestelde schade ontbreekt.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 400,00 aan proceskosten gevorderd. Blijkens de gegeven onderbouwing is de benadeelde partij met het doen van aangifte, het verhalen van de schade en het laten herstellen van de auto verlofuren kwijtgeraakt (16 uur ad € 25,00), waarvoor hij gecompenseerd wil worden. Dergelijke schade dient naar het oordeel van het hof echter te worden aangemerkt als vermogensschade in de zin van artikel 6:96, eerste lid, BW. De gestelde schade is niet onderbouwd met enig stuk. Behandeling van de vordering zou derhalve nadere bewijsvoering vereisen, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan dan ook thans niet in haar vordering worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 38m, 45, 57, 63, 285, 300, 310, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft in zaak C gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 januari 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van deze vordering.
Gelet op de oplegging van de ISD-maatregel, ziet het hof redenen om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft in zaak A en in zaak C gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 14 februari 2013 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van deze vordering.
Gelet op de oplegging van de ISD-maatregel, ziet het hof tevens redenen om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de vonnissen waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, in zaak B onder 1 en in zaak D, onder parketnummer 15-252332-15 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 2, 3 en 4, in zaak B onder 2 en 3, in zaak C en in zaak D onder parketnummer 15-250877-15 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 2, 3 en 4, in zaak B onder 2 en 3, in zaak C en in zaak D onder parketnummer 15-250877-15 onder 1 en 2 en bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Legt op de maatregel tot
plaatsingvan de verdachte
in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten 1 STK Imitatiewapen.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
4 STK Huur overeenkomsten
1. STK huurovereenkomst woonruimte.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 6] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 5] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het in de zaak met parketnummer zaak A onder 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 431,87 (vierhonderdeenendertig euro en zevenentachtig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4], ter zake van het in de zaak met parketnummer zaak A onder 4 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 431,87 (vierhonderdeenendertig euro en zevenentachtig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op 8 (acht) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schade op 24 juni 2016.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 11 oktober 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 januari 2017, parketnummer 15-194893-16, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.
Wijst af de vorderingen van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 6 april 2016, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 14 februari 2013, parketnummer 14-810486-12, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. M.L.M. van der Voet en mr. K.J. Veenstra, in tegenwoordigheid van mr. J.G.W.M. Lut, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
18 februari 2020.
Mr. M.L.M. van der Voet is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.