ECLI:NL:GHAMS:2020:905

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2020
Publicatiedatum
20 maart 2020
Zaaknummer
23-001865-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Varen zonder verlichting op de Amstel door schipper van een klein open motorschip

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1988, werd beschuldigd van het varen zonder de vereiste verlichting op de Amstel op 11 mei 2016. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van de kantonrechter. Tijdens de zitting in hoger beroep op 28 februari 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de verdediging van de verdachte. De tenlastelegging hield in dat de verdachte als schipper van een klein open motorschip, dat niet voldeed aan de verlichtingseisen, heeft gevaren op een voor het openbaar verkeer openstaand water. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op het moment van de overtreding, des nachts om 22.25 uur, niet de vereiste verlichting voerde, wat in strijd is met de Scheepvaartverkeerswet en het Binnenvaartpolitiereglement. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 120, met als alternatief 2 dagen hechtenis bij niet-betaling. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder deze is begaan, evenals de persoon van de verdachte. De redelijke termijn van de procedure is ook in overweging genomen, waarbij het hof concludeert dat de totale duur van de procedures binnen de aanvaardbare termijn is gebleven.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001865-19
datum uitspraak: 13 maart 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 14 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-163979-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 februari 2020.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 mei 2016 des nachts om 22.25 uur te Amsterdam, als schipper van een alleen varend klein open motorschip met en lengte van minder 7 meter en waarvan de hoogst bereikbare snelheid niet meer is dan 13 kilometer per uur, daarmee heeft gevaren op de Amstel, terwijl dat alleenvarend klein open motorschip niet voerde een toplicht en of boordlichten en of een heklicht en tevens ook niet heeft gevoerd een gewoon rondom wit schijnend licht zijnde de terminologie in deze tenlastelegging gebezigd in de zin van het Binnenvaartpolitiereglement.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewijsoverweging
Gelet op het onderstaande bewijsmiddel acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegd feit heeft begaan. Daarbij overweegt het hof dat het een feit van algemene bekendheid is dat het proces-verbaalnummer bestaat uit de datum gevolgd door het tijdstip waarop verbalisant de overtreding constateert, nog daargelaten dat dit ook zonder die kennis uit het proces-verbaalnummer eenvoudig is af te leiden. Bovendien wordt dat in dit geval bevestigd door het feit dat in de eerste zin van het proces verbaal verwezen wordt naar
voornoemd tijdstip.
Dat dit tijdstip gelegen was op een moment dat het donker was, hetgeen voor het tenlastegelegde relevant is, blijkt vervolgens uit het feit dat in het proces-verbaal is opgenomen dat het tijdstip was gelegen tussen zonsondergang en zonsopkomst en (zoals in het proces verbaal is vermeld) de verdachte bij het opmaken van het proces-verbaal ook verklaarde dat hij inmiddels onderkende dat het donker was.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 mei 2016 des nachts om 22.25 uur te Amsterdam, als schipper van een alleen varend klein open motorschip met een lengte van minder dan 7 meter en waarvan de hoogst bereikbare snelheid niet meer is dan 13 kilometer per uur, daarmee heeft gevaren op de Amstel, terwijl dat alleenvarend klein open motorschip niet voerde een gewoon rondom wit schijnend licht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in het hieronder opgenomen bewijsmiddel zijn vervat.

Bewijsmiddel

Een proces-verbaal, met nummer 11052016222539460 van 11 mei 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
P-V nummer: (11052016222539460)
Ik zag dat het voornoemd tijdstip is gelegen tussen zonsondergang en zonsopkomst volgens KNMI.
Ik zag een varend klein motorschip (< 20 meter) op de Amstel binnen de gemeente Amsterdam. Genoemd vaarwater is een voor het openbaar verkeer met schepen openstaand water. Ik zag dat het een schip was met een lengte korter dan 7 meter en open dat niet sneller kon dan 13 km/u.
Ik zag dat genoemd schip op genoemd vaarwater en tijdstip als verlichting voerde: niets.
Verklaring van de verdachte;
“Had niet door dat het al zo donker was.”

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 4 van de Scheepvaartverkeerswet.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 120 bij niet betaling te vervangen door 2 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en zijn draagkracht. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in het donker als schipper van een alleenvarend klein motorschip op voor het verkeer openstaand water gevaren zonder dat hij een rondomschijnend licht voerde. De verdachte heeft daarmee de geldende regels ter voorkoming van aanvaringen genegeerd en daarmee niet alleen zichzelf en zijn schip (met eventuele nog andere opvarenden) maar ook andere schepen en daarop varende personen in gevaar gebracht omdat zijn schip zonder deugdelijk licht op een donkere rivier zeer slecht waarneembaar is hetgeen al snel tot aanvaringen kan leiden met alle gevolgen van dien.
Ten aanzien van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overweegt het hof ambtshalve als volgt. In deze procedure is de redelijkheid te beoordelen termijn aangevangen met de staande houding van de verdachte op 11 mei 2016. Het vonnis waarvan beroep werd gewezen op 14 mei 2019. De redelijke termijn is in die fase daardoor met één jaar overschreden. Deze overschrijding is echter in voldoende mate gecompenseerd door de voortvarende behandeling van de zaak in hoger beroep. Immers, in hoger beroep is de zaak binnen een jaar afgedaan, waardoor de procedures in eerste aanleg en hoger beroep tezamen niet meer dan vier jaar hebben geduurd.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, artikel 4 van de Scheepvaartverkeerswet en artikel 3.13 van het Binnenvaartpolitiereglement.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 120,00 (honderdtwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Amsterdam, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. N.A. Schimmel, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M. Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 maart 2020.
=========================================================================
[…]