In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1988, werd beschuldigd van het varen zonder de vereiste verlichting op de Amstel op 11 mei 2016. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van de kantonrechter. Tijdens de zitting in hoger beroep op 28 februari 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de verdediging van de verdachte. De tenlastelegging hield in dat de verdachte als schipper van een klein open motorschip, dat niet voldeed aan de verlichtingseisen, heeft gevaren op een voor het openbaar verkeer openstaand water. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op het moment van de overtreding, des nachts om 22.25 uur, niet de vereiste verlichting voerde, wat in strijd is met de Scheepvaartverkeerswet en het Binnenvaartpolitiereglement. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 120, met als alternatief 2 dagen hechtenis bij niet-betaling. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder deze is begaan, evenals de persoon van de verdachte. De redelijke termijn van de procedure is ook in overweging genomen, waarbij het hof concludeert dat de totale duur van de procedures binnen de aanvaardbare termijn is gebleven.