ECLI:NL:GHAMS:2020:906

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2020
Publicatiedatum
20 maart 2020
Zaaknummer
23-002774-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis inzake invoer van cocaïne met aanvullende bewijsmotivering over onbeheerd achtergelaten bagage

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 15 juli 2019. De verdachte, geboren in 1979 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor de invoer van cocaïne. Tijdens de zitting in hoger beroep op 28 februari 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die dezelfde straf als in eerste aanleg heeft gevorderd. Het hof heeft het verzoek van de verdediging om getuigen te horen, waaronder familieleden van de verdachte, afgewezen op basis van het noodzaakscriterium. Het hof oordeelde dat er geen noodzaak was voor het horen van deze getuigen, aangezien het verzoek niet voldoende was onderbouwd.

Het hof heeft de bewijsmotivering van het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk aangepast. Het hof heeft geconcludeerd dat het zeer onwaarschijnlijk is dat onbekenden verdovende middelen in de koffer van de verdachte hebben geplaatst, gezien de omstandigheden op de luchthaven. De verdachte had zijn koffer onbeheerd achtergelaten in een drukke vertrekhal en had deze later geopend om zijn eigen spullen toe te voegen. Het hof heeft de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep in overweging genomen, waarin hij aangaf dat hij enkele aankopen had gedaan en deze in zijn koffer had geplaatst.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis waarvan beroep bevestigd, met inachtneming van de aangebrachte aanvullingen in de bewijsmotivering. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de feiten en omstandigheden rondom de invoer van verdovende middelen en de rol van de verdachte daarin.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002774-19
datum uitspraak: 13 maart 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 15 juli 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-093227-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof:
- de laatste alinea op blad 2, opgenomen onder 3.3.2. bewijsmotivering, van het vonnis verwijdert.
- de onder 3.3.2. opgenomen bewijsmotivering als volgt aanvult:
Het hof acht het zeer onwaarschijnlijk dat op de plek waar de verdachte zijn koffer onbeheerd heeft achtergelaten, namelijk de vertrekhal van het vliegveld waar op dat moment vele mensen aanwezig waren, onbekenden het risico hebben genomen om verdovende middelen onder het toeziend oog van deze mensen in de koffer van de verdachte te stoppen.
Daarbij acht het hof het evenzeer onwaarschijnlijk dat, zou dit al hebben plaatsgevonden, de verdachte niet heeft gemerkt dat er ‘vreemde goederen’, namelijk een viertal pakken Chinese soep, in zijn koffer waren gedaan. Temeer nu deze pakken soep bovenaan in de koffer lagen en de verdachte heeft verklaard dat hij, nadat hij zijn koffer onbeheerd had achter gelaten, de koffer had geopend om daar net door hem aangekochte spullen in te stoppen.
- voor zover door de verdediging in hoger beroep het voorwaardelijke verzoek is gedaan tot het horen van getuigen, onder wie de moeder, vader, vriendin en de tante van de verdachte, dit verzoek verwerpt. Gelet op het tijdstip dient het verzoek te worden beoordeeld aan de hand van het noodzaakscriterium. Het hof is van oordeel dat de noodzaak tot het horen van de verzochte getuigen ontbreekt, nu het verzoek niet nader is onderbouwd.
- het in de bijlage opgenomen bewijsmiddel ‘een proces-verbaal van aanhouding’ als volgt aanvult:
Vervolgens zag ik, verbalisant [verbalisant] dat het vliegticket was voorzien van nummer [nummer] en dat deze op naam was gesteld van [verdachte]. Ik zag dat het vliegticket geldig was gemaakt voor de route Paramaribo-Amsterdam en Amsterdam-Paramaribo. Tevens zag ik dat [verdachte] vanuit Paramaribo Worldbusiness heeft gevlogen en economyclass terug zou vliegen.”
- de volgende toevoeging aanbrengt op de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen:
Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 28 februari 2020 afgelegd:
Ik had een pet en twee paar T-shirts gekocht, deze heb ik daarna meteen in de koffer gedaan. Ik heb de koffer opengemaakt en de spullen erin gedaan.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Amsterdam, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. N.A. Schimmel, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M. Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 maart 2020.
=========================================================================
[…]