ECLI:NL:GHAMS:2021:1068

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
000822-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten rechtsbijstand en schadevergoeding in strafzaak zonder oplegging van straf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 maart 2021 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van verzoekster, die een vergoeding vroeg voor kosten van rechtsbijstand en schade als gevolg van tijdverzuim door de vervolging. Het verzoekschrift was ingediend op 4 september 2020 en betrof een strafzaak met parketnummer 23-001012-19, die eindigde zonder oplegging van straf. Verzoekster was niet verschenen tijdens de behandeling in raadkamer, maar haar advocaat heeft het verzoek toegelicht. De advocaat-generaal heeft geadviseerd het verzoek toe te wijzen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verzoekster was vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, namelijk het bezit van pepperspray, omdat er geen sprake was van de benodigde mate van bewustheid. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verzoekster zelf verantwoordelijk was voor de aanhouding en vervolging, aangezien zij de pepperspray van een vriendin had aangenomen en deze in haar tas had gehouden. Hierdoor werd het verzoek om vergoeding van loonderving afgewezen.

Wel heeft het hof besloten om een vergoeding van € 1.651,65 toe te kennen voor de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak, evenals € 550,00 voor de kosten in de verzoekschriftprocedure. De totale vergoeding bedraagt € 2.201,65. De beslissing is genomen door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof, met de voorzitter mr. R.D. van Heffen, en is uitgesproken op 9 februari 2021.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000822-20 (530 Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-001012-19
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. M.F. Wijngaarden,
[adres].

1.Procesverloop

Het verzoekschrift is op 4 september 2020 ingekomen.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 26 januari 2021 de advocaat-generaal en de advocaat van verzoekster ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Verzoekster is niet in raadkamer verschenen.

2. Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 1.651,65;
schade ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter zitting in hoger beroep, te weten –zoals in raadkamer gewijzigd- loonderving ten bedrage van € 4.694,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 550,00.

3.Beoordeling van het verzoek

Bij arrest van dit hof van 24 juni 2020 is de strafzaak met voormeld parketnummer geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
De advocaat-generaal heeft geadviseerd het verzoek toe te wijzen.
Het hof stelt ten aanzien van het billijkheidsoordeel als bedoeld in artikel 534 Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) het volgende voorop, met inachtneming van HR 25 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1526 (voor zover voor de onderhavige procedure relevant), HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5566 en Hof Amsterdam 24 november 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4880.
De artikelen 530 en 533 Sv voorzien kort samengevat in vergoeding van de kosten van rechtsbijstand en van de schade als gevolg van uitgezeten voorarrest indien een zaak eindigt zonder oplegging van straf, zoals in het geval van een vrijspraak of wanneer een strafzaak is geseponeerd of een beklag ex artikel 12 Sv ongegrond is verklaard. Toekenning van een vergoeding heeft ingevolge artikel 534 Sv steeds plaats indien en voor zover daartoe, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Dat betekent enerzijds dat in geval van schade of gemaakte kosten als uitgangspunt vergoeding plaatsvindt, maar anderzijds dat het de rechter vrij staat op gronden van billijkheid vergoeding achterwege te laten of slechts gedeeltelijk toe te kennen. Omstandigheden die aanleiding kunnen geven een vergoeding niet of slechts deels toe te kennen, zijn intussen niet op voorhand te bepalen. Bestendige rechtspraak wijst in dat verband uit dat in de aard of het verloop alsmede in de uitkomst van een strafzaak grond kan worden gezien te oordelen dat het niet billijk is een (gehele) vergoeding toe te kennen. Zo kan de schadevergoedingsrechter (hierna: de raadkamer) rekening houden met de mate waarin de verzoeker zijn voorarrest - hetzelfde geldt voor de noodzakelijke kosten van rechtsbijstand - aan zijn eigen (proces)houding of gedrag te wijten heeft. Daarbij valt bij wijze van voorbeeld te denken aan de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de verzoeker in zijn zaak heeft verklaard of juist gebruik heeft gemaakt van het zwijgrecht, of aan het geval waarin de verzoeker de opsporing bewust heeft bemoeilijkt. Ook kan de raadkamer rekening houden met de aard en de motivering van de beslissing waarmee de strafzaak is geëindigd, als daarin redenen zijn gelegen een (volledige) vergoeding niet billijk te achten.
Deze oordeelsvrijheid wordt slechts begrensd door de onschuldpresumptie zoals neergelegd in artikel 6, tweede lid, van het EVRM. Die verlangt dat de gronden voor een vrijspraak niet in twijfel worden getrokken en dat de raadkamer zich onthoudt van een zelfstandig oordeel dat zich niet met de vrijspraak verhoudt. Dit betekent dat de raadkamer in de motivering van haar oordeel niet zelfstandig suggesties tot uitdrukking mag brengen dat de verzoeker wel degelijk schuldig is. Het staat de raadkamer wel vrij in de beslissing mede (onderdelen van) de motivering van de vrijspraak te betrekken, zolang die beslissing daarmee niet alsnog een vaststelling van schuld behelst. Indien een zaak niet is geëindigd in een vrijspraak, maar bijvoorbeeld met een sepot of door een beslissing als bedoeld in artikel 348 Sv, is het tot uitdrukking brengen van vermoedens van schuld in beginsel niet strijdig met de onschuldpresumptie en staat het de raadkamer tevens vrij te verwijzen naar een motivering van de beslissing in de strafzaak, telkens zolang het oordeel van de raadkamer niet alsnog in essentie een vaststelling van schuld behelst. Het hof merkt in dit verband op dat niet als maatstaf kan dienen of een vervolging ‘(hoogst)waarschijnlijk of onmiskenbaar tot een veroordeling zou hebben geleid’ en evenmin de maatstaf dat op een vervolging ‘niet onmiskenbaar een vrijspraak zou zijn gevolgd’. Dergelijke motiveringen komen immers neer op een inhoudelijk en integraal oordeel over de strafzaak, waarvoor in de verzoekschriftprocedure geen plaats is.
Het komt bij het billijkheidsoordeel aldus in overwegende mate aan op een waardering van de omstandigheden van het specifieke geval. Het is aan de raadkamer om het oordeel daaromtrent inzichtelijk te motiveren.
In de onderhavige zaak is verzoekster aangehouden op Schiphol, omdat zij pepperspray in haar handbagage had. Deze pepperspray had verzoekster volgens eigen zeggen in het verleden van een vriendin gekregen, maar op het moment van aanhouden wist zij niet meer dat het nog in haar tas zat. Verzoekster is van het tenlastegelegde vrijgesproken, omdat voor een strafrechtelijke veroordeling een zekere mate van bewustheid nodig is, waarvan in casu niet was gebleken.
Ten aanzien van de loonderving is het hof van oordeel dat het verzoek moet worden afgewezen. Het ontbreken van een zekere mate van bewustzijn op het moment van aanhouding neemt niet weg dat de vervolging het gevolg is geweest van eerder handelen van verzoekster. Verzoekster heeft de aanhouding en vervolging aan zichzelf te wijten door de pepperspray van haar vriendin aan te nemen en deze bij zich in haar handtas te houden, ook al is zij in de loop van de tijd dat laatste kennelijk vergeten. Het bezit van pepperspray niet is toegestaan. Het hof is dan ook van oordeel dat een vergoeding van deze post niet billijk te achten is.
Gronden van billijkheid zijn wel aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak tot een bedrag van € 1.651,65. Geconfronteerd met vervolging bestond de noodzaak voor verzoekster zich te voorzien van rechtsbijstand. Dit verzoek zal worden toegewezen.
Gronden van billijkheid zijn tevens aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure tot een bedrag van € 550,00.

4.Beslissing

Het hof :
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 2.201,65 (tweeduizend tweehonderdeen euro en vijfenzestig cent).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, D. Radder en A.W.T. Klappe,
in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is bij afwezigheid van de griffier alleen ondertekend door de voorzitter en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 9 februari 2021.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 2.201,65 (tweeduizend tweehonderdeen euro en vijfenzestig cent) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [tnv] o.v.v. [ovv].
Amsterdam, 9 februari 2021,
mr. R.D. van Heffen, voorzitter.